Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘De trek
O land van Homerus!
Geleund aan de purperen kerseboom, of wanneer
mij in de wijngaard, door u gezonden,
de jonge perziken rijpen en
van verre de zwaluw komt en veel vertellend,
haar huis bouwt aan mijn muren, in
de dagen van mei, of onder de sterren
gedenk ik, Ionia, u! Maar mensen
is tegenwoordigheid lief. Daarom ben ik
gekomen om, gij eilanden! u te zien, en u,
gij mondingen der rivieren, gij hallen van Thetis,
gij wouden, u, en u, gij wolken van d’Ida!
Maar blijven wil ik hier niet.
Onvriendlijk is en moeilijk te winnen
de moeder, wie ik ontkwam, de geslotene.
Een van haar zonen wilde, de Rijn,
met geweld aan haar hart zich storten, en week,
de teruggetotene, niemand weet waarheen, in de verte.
Maar niet alzo wenst’ ik te zijn weggegaan
van haar, en slechts om u te noden,
ben ik naar u toe, o gratiën Griekenlands,
gij dochters des hemels, getogen,
opdat, als de reis u te ver niet is,
gij tot ons moogt komen, o schonen!’
(Bladzijde 261) Dit is gedicht 59. Morgen verder met dit gedicht ‘De trek’.