Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 1
‘Eén keer slechts heeft zij naar zijn literaire voortbrengselen geïnformeerd
en haar zoon dringend verzocht haar
iets toe te sturen. Toen Hölderlin aan dat verzoek gevolg gaf en haar het
gedicht ‘Aan de Parcen’ stuurde, waarin
het motief van de bereidheid om te sterven na een geslaagd werk doorklinkt –
‘Maar mocht eens het heilige, dat
aan het/ Hart mij gaat, ’t gedicht, mij lukken,/ Welkom dan, o stille
schimmenrijk!’ (MA I, 188) – dan stuurt hij er meteen
een brief achteraan die haar angsten moet verjagen:’In het algemeen, lieve
moeder! moet ik u vragen niet alles even serieus
te nemen wat u van mij leest (8 juli 1799; MA II, 789). Zijn moeder had niets op
met poëzie en begreep evenmin de poëtische
passie van haar zoon. Later raakte ze ervan overtuigd dat de poëzie haar zoon te
gronde had gericht. Hölderlin moest predikant
worden, dat was haar wens, en ze dwong hem in die richting. Een vrouw en
kinderen, een pastorie met ook een plekje voor haar
als ze oud zou zijn, zo wilde ze het graag en daarvoor hield ze zijn geërfde
geld vast.
Ondanks de spanningen en tegenstellingen bleef Hölderlin lange tijd innig
verbonden met zijn moeder, aanhankelijk en afhankelijk
tegelijkertijd. Het viel hem zwaar zichzelf te respecteren als hij zich niet
behoed wist door het respect van zijn moeder.’
(Bladzijde 21-22) Morgen verder met dit hoofdstuk 1.