Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 2
‘Binnen de kloostermuren moest het er karig en bescheiden aan toegaan, vooral
niet ‘wereldlijk’. Er hing duidelijk
een piëtistische geest, waarvoor om te beginnen al het ‘wereldlijke’
verdacht was.
Dat alles onderstreepte de breuk met het voorafgaande leven, de grens met een
verleden dat de leerlingen achter
zich dienden te laten. Zo min mogelijk herinneringen aan thuis, geen sentimentele
aanhankelijkheid! De piëtisten
zetten ook verder alles in op bekering, er moest zich, om met Paulus te spreken,
een nieuwe mens ‘aandoen’. Daar
moest in de kloosterschool mee begonnen worden. Niet alleen de manier van leven
was die van monniken, dat was
ook de uiterlijke kledij, geen ‘wereldse kleding in en buiten het klooster’
(KA 3, 595), schreef het schoolreglement voor.
Soms werden de regels wel soepel gehanteerd, maar alleen achter de rug van de
rector. De leerlingen waren afhankelijk
van de genade van één enkele persoon, wiens speciale karaktertrekken
‘gierigheid, geniepigheid en onbeschaamdheid’
waren, zoals een medeleerling zich later herinnerde.’(bladzijde 27) Morgen
verder met dit hoofdstuk 2.