Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 3
‘Zo wilde men de toekomstige zielenherders liever niet zien. Hölderlin
behoorde tot de brave studenten, hij maakte
zich aan weinig schuldig.
Hölderlin was vooral ontevreden over de uiterlijke omstandigheden in het
Stift. In brieven aan zijn moeder deed
hij zijn beklag over de koude, kleine, donkere vertrekken, het slechte eten en de
zure wijn. Hij schreef aan zijn zus
over het grote geluk dat hij voelde, toen na lang wachten eindelijk de verhuizing
volgde naar een ruime en lichte
kamer die verwarmd kon worden. Daar was het ‘heerlijk’, schrijft hij, en
bovendien had hij Hegel en Schelling als
kamergenoten (MA II, 462).
Niet alleen werd de discipline vrij liberaal gehandhaafd, er was ook
geestelijke vrijheid, ondanks het gereglementeerde
studieprogramma. Daar zorgden vooral de ‘repetitors’ voor, jonge docenten die
net hun studie hadden voltooid en een
carrière als docent ambieerden. Met hen kwam de tijdgeest het Stift binnen. De
repetitors, vooral Conz en Diez, brachten
Hölderlin in contact met de filosofie, met name Kant, Spinoza en Leibniz, en met
de Klassieke Oudheid en haar godenwereld.’
(Bladzijde 40-41) Morgen weer verder met dit hoofdstuk 3.