Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder mey
Hoofdstuk 4
De bepaling van die energie is een hoofdbestanddeel in de filosofie van Kant. Hij
noemt haar – en dat zal tegenwoordig
iedereen verbazen die in Kant alleen maar de machinist van de rede ziet – de
‘productieve – verbeeldingskracht’. ‘Dat
de verbeeldingskracht,’ schrijft hij, ‘een noodzakelijk ingrediënt van de
waarneming is, daaraan heeft vermoedelijk geen
enkele psycholoog ooit gedacht’ (Kant 3, 149). Kant benadrukt in dat verband de
scheppende ‘spontaniteit’ van de ver-
beeldingskracht, die niet als de zintuiglijke waarneming zuiver receptief is,
maar iets voortbrengt waardoor voor ons eigenlijk
pas een beeld van het werkelijke kan ontstaan. Die gedachte van Kant is in de
wereld van de kunst opgevat op een manier
die kort en bondig als volgt kan worden verwoord: we dichten wanneer we
kennen.’
(Bladzijde 53-54) Morgen verder met dit hoofdstuk 4.