Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 4
‘Het was een originele gedachte van Schiller: mogelijk bestaat er een
verband tussen het christelijk monotheïsme
en de heerschappij van de abstracte ratio in de moderne tijd. Het christelijk
monotheïsme heeft God naar een onzicht-
baar hiernamaals en een even onzichtbare innerlijkheid verplaatst en heeft de
wereld daarmee verkild: ‘Al die vroeg’re
bloesems zijn gevallen/ Dat heeft de noordelijke wind gedaan./ Om Één te
verheffen onder allen/ Moest die godenwereld
ondergaan.’
In dat gedicht wordt de herinnering aan de Griekse goden een stoutmoedige
afrekening met de christelijke god. De eigen-
schappen van de christelijke god die Schiller naar voren brengt, zijn
eigenschappen die voortkomen uit angst en vijandschap
jegens de zinnelijkheid: een god van het geweten, die de mensen aanzet tot een
vruchteloos egocentrisme en hen al te Inge-
keerd en daarom eenzaam maakt. Die god werkt op het schuldgevoel van de mensen,
niet op hun levensvreugde. Die god
deelt niet, zoals de Griekse goden wel, de aardse genoegens met de mensen, hij is
geen god van de extatische levensgenieting.’
(Bladzijde 64) Morgen verder met dit hoofdstuk 4.