Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 9
‘In alle versies kent het ongeveer hetzelfde verloop, beginnend met de
beschrijving van een ontluiken van de
lente, op gang gebracht door het verschijnen van Diotima; terugblik op een tijd
van ellende en verstarring; herin-
nering aan de jeugddromen en voorgevoel van toekomstig geluk; ontmoeting met
Diotima als herkenning; dan de
gemeenschappelijke verrukking in hemelse sferen, en tenslotte de terugkeer naar
het gewone leven, maar vervuld
van nieuwe kracht.
De vroegere versies waren langer, Hölderlin had zijn best gedaan ze in te
korten, zoals Schiller hem had aangera-
den. Hölderlin had de voorlaatste versie, die tweemaal zo lang was, in juli 1796
vanuit Kassel aan Schiller gestuurd,
die enkele maanden later eindelijk antwoordde, maar pas nadat Hölderlin hem
nogmaals bijna smekend om een ant-
woord had gevraagd:’Bent u over mij van mening veranderd? Hebt u mij opgegeven?
[…] Aanhankelijkheid jegens u,
waartegen ik me vaak vergeefs heb verzet als ze hartstocht was, aanhankelijkheid
die me nog steeds niet verlaten
heeft, dwingt me zulke vragen af’ (20 november 1796; MA II, 636).’
(Bladzijde 134) Morgen verder met dit hoofdstuk 9.