Van Ivo Michiels, uit ‘Mag ik spreken?’. Ik dompel me weer helemaal onder.Kleur heeft zich neergezet. ‘Als het vuur is uitgewoed, de rook is afgedreven, blijft de warmte. Kleur heeft zich neergezet, in de wouden, de weiden, langs paden en rivieren, tussen hei en kei. Overal bloeien tinten blijmoedig open, oranje bijvoorbeeld, en paars, geel ook, azuur ook, merk de hemel daarboven. Of rood, violet, of frambozenroze zoals de zon die langzaam neer zinkt in de oceaan en het water doet vragen: Ben ik de lucht of ben ik de zee? En over de zee de lucht die het op haar beurt wil weten: Ben ik boven? Of onder misschien? Warmte, zon en zee. Kleur ook. Een lichaam ook. Het staat naakt en roerloos in de ontluikende weelde van de zomer over het land, de palmen van de handen plat tegen de lucht gedrukt. En kijkt het met verwachting aan hoe naast zich en zomaar uit lucht en kleur en zon als uit het niet een ander lichaam te voorschijn is gerezen. Het staat naakt en roerloos in de ontluikende weelde van de zomer over het land, de bovenarmen horizontaal geheven, zijwaarts links, zijwaarts rechts, de onderarmen haaks naar boven gericht. Het lichaam houdt de palmen van de handen plat tegen de lucht gedrukt, met vingers die strak ten hemel wijzen. Hemel, zon en zee. Kleur ook. De lichamen ook, het ene, het tweede. Een gebed ook, straks als de vorm komt.'( bladzijde 172)