Ik citeer nu een stukje uit een essay van Lex Bohlmeijer ‘De poëtische ervaring’ waarin hij het werk van Ivo Michiels behandeld. Het staat in het boek ‘Het literair klimaat 1986-1992’. ‘Musici, dansers en acteurs kennen het moment dat zij in de uitvoering van hun vak plotseling boven zichzelf uit getild worden. Begenadigd moment. Zeldzame en onvergetelijke magie. Alles valt op z’n plaats, maakt deel uit van een geheimzinnig verbond.In ‘het concert'(een verhaal uit ‘Het boek der nauwe relaties’) voert Ivo Michiels een jongen, begaafde pianist ten tonele met wie het omgekeerde gebeurt. De vingers laten het opeens op gruwelijke wijze afweten. Hij is slechts in staat om de muziek van Bach te verminken, en stort in een diep zwart gat; om dood te gaan van ellende. De pianist weet zich echter te herstellen van zijn afgang door terug te grijpen op een componist die hem na aan het hart ligt: Debussy, de essayist onder de componisten, en zowel ‘sublieme Verstoorder’ als ‘sublieme Hersteller’ genoemd. En ziedaar, de magie daalt neer, de muziek krijgt vleugels en er ontstaat zo’n begenadigd moment, een feest der zinnen: ‘de triomf van de koninklijken, het kan, het kan, geen zintuig onberoerd’. De intense ervaring van muziek als iets dat meer dan alleen het gehoor raakt(een vorm van synesthesie in dit geval), kan – in analogie – net zo goed door de literatuur worden opgeroepen. dan zijn het de woorden die een raadselachtig, magnetisch verband creëren, dat veel meer is dan de som der betekenissen. Octavio Paz heeft in ‘De boog en de lier’ een poging ondernomen om dit fenomeen in woorden te vangen. ‘Pure’ poëzie manifesteert zich in het gedicht, zo stelt Paz, als iets dat verder reikt dan de taal, dat de grenzen van de taal transcendeert. Het gedicht raakt daarmee (en daar gaat het om) aan een leven dat, al is het maar voor de fractie van een seconde, in al zijn overstelpende rijkdom ervaren wordt, een volledig leven, ontdaan van tekorten, tegenstellingen, beperkingen. Het vergt van mystici jaren van strenge discipline, maar wordt kinderen en minnaars in de schoot geworpen:’een staat van vereniging en deelname’. Mysticus-minnaar-kind, een heilige drieëenheid. Met verrassende stelligheid beweert Paz vervolgens dat de poëzie een geschikter voertuig is voor hun ‘poëtische ervaring’ dan proza.'( bladzijde 306) Wordt vervolgd