Over Ivo Michiels door Lex Bohlmeijer. ‘Dit is tegelijk het moment waarop er iets verandert in de connotaties van het vertellen. ‘Nooit is in mijn herinnering de aarde zo uitgestrekt wit geweest’ is dubbelzinnig. Het is niet alleen de uitdrukking van een herinnering die zijn weerga niet kent, maar ook de ontkenning daarvan. Wie ‘nooit’ letterlijk neemt, leest wat volgt als een droom, een visioen. Aan de botsing van de twee herinneringen ontspringt een vonk die het autobiografische materiaal andermaal op een ander plan tilt en het mythische trekken verleent; uit de combinatie van zomer- en winterreis ontstaat een derde tocht, een queeste. Het sneeuwlandschap(van de herinnering) wordt Sneeuwland, sprookjesachtige projectie van grenzeloosheid, symbool van zuiverheid, ongereptheid. De Schrijver die gezelschap heeft gekregen van de Schilder, verlaat dit paradijs om een kijkje te nemen in de wereld. Al snel houdt hij het er voor gezien en keert terug naar Sneeuwland. Tegen de grenswacht zegt hij; ‘”Een wereld zonder sneeuw, mijnheer, zo zonder wit aan ’t slot van dag of nacht, het is dikwijls om te ijzen.” Hij zegt: “Nou, als u het zegt.” Ik zeg: “Wilt u mij doorlaten alstublieft.” Hij zegt: “Welkom thuis , meneer.” Ik zeg: “Waar ben ik dan?” Hij zegt: “Welhoe, dit is Sneeuwland zoals u weet.” Ik zeg: “Welhoe, als er aldoor grenzen zijn.”‘ Een absurde dialoog, omdat de Wereld-der-grenzen en Sneeuwland-zonder-grenzen elkaar natuurlijk uitsluiten. Michiels echter verweeft de twee motieven met elkaar in een speels contrapunt, en laat ze in het slotakkoord zelfs samenvallen.Zo geeft deze kleine symbolische episode(de verborgen spil van het verhaal) een paradoxale invulling aan het begrip vrijheid. Vrijheid en beperking doordringen elkaar, gaan hand in hand; de paradijselijke staat van grenzeloosheid is wel degelijk te vinden binnen de wereld van de beperkingen, zij het op een ander niveau. De vrijheid is niet elders(alsof het in een ander land ooit beter zou zijn) maar dichtbij. Een zaak van het innerlijk, het bewustzijn. De reis naar het zuiden is in feite een reis naar binnen toe. En dat innerlijk is ten prooi aan een constante slingerbeweging tussen de twee magneten van vrijheid en beperking.'(bladzijde 309-310)