‘De poëtische ervaring’ slot.Lex Bohlmeijer over Ivo Michiels. ‘Michiels spreekt zowel met zichzelf als met de lezer. Hij heft de anonimiteit op en treedt vertellend voor het voetlicht. Schrijver en lezer naderen elkaar heel dicht, zoals ooit, in de schriftloze vóór-Homerische cultuur, verteller en luisteraar oog in oog met elkaar stonden. Het bewerkstelligt een overrompelende spanning, directheid en sensualiteit. Het oralisme biedt meer goede aanknopingspunten om ‘Journal Brut’ te benaderen. Ik wil er daar tot slot nog twee van belichten. Eric A. Havelock beschouwt het noemen van namen als ‘een factor van cruciaal belang in het oralisme.’ Het denken is niet abstract maar concreet, richt zich op mensen die handelen. Hetzelfde geldt voor de Journal Brut-cyclus. De naam ‘An’ bijvoorbeeld evoceert zo ongeveer alles wat in het teken van het verlangen staat: vrijheid, liefde, leven, adem, stem, tekst.Het naamgeven is als rituele handeling nauw verbonden met de geboorte, een kwestie van tot leven roepen. ‘Zeg zacht mijn naam, en ik ben in ’t vertrek,’schreef Nijhoff. Veel fragmenten zijn dan ook verkapte portretten van mensen (en dieren) die een rol gespeeld hebben in Michiels’ leven. En in hun naam behouden blijven. ‘Ook een naam is een ogenblik’, heet het in ‘Vlaanderen ook een land’: een moment van contact tussen twee mensen, een deeltje van de grote levensstroom. In ‘De vrouwen van de aartsengel’ heeft hij een lange lijst met vrouwennamen opgetrokken, een even simpele als ontroerende manier om het uniek-persoonlijke in te bedden in het gemeenschappelijke. Michiels slaagt er wonderbaarlijk vaak in om daar een brug tussen te slaan. De vertellers van vóór Homerus reciteerden en zongen hun verhalen, onder begeleiding van eenvoudige muziekinstrumenten. Ze beschikten over een breed scala aan muzikaal-poëtische technieken. Ook bij Michiels is sprake van een degelijke ritualisering van het taalgebruik (die hand in hand gaat met haar gesproken, geïmproviseerde karakter). Zo ontstaan soms gedichten, of zelfs liederen. Aan zijn muzikaal-poëtische stijl ligt een verfijnde prosodie ten grondslag. Een sterke, stuwende ritmiek, die zelfs soms metrisch wordt; een spel van over elkaar heen buitelende klanken, van assonanties en rijm, van associaties en ambiguïteiten; een vrij en dartel gebruik van alle mogelijke stijlfiguren. Er ligt een sluier van muzikaliteit over dit proza, dat een beroep doet op het partnerschap van oog en oor. En daarmee ben ik terug bij mijn uitgangspunt. door middel van de synesthetische en metamorfistische lading krijgt het proza van Michiels een kracht die niet onderdoet voor de poëzie. Het woord hervindt zijn oorspronkelijke zeggingskracht, de taal stijgt boven zichzelf uit en bereikt een zeldzame kwaliteit. Het brengt de ‘poëtische ervaring’ onder woorden, en geeft – formidabele prestatie – zicht op een leven van deelname en vereniging. In het verhaal van de pianist, maar ook in Sneeuwland draagt dat het stempel van de synesthesie. Met alle middelen van Michiels’ superieure schrijverschap is zijn werk uitgegroeid tot de kristallisatie van die poëtische ervaring. Een triomf voor de minnaar, de mysticus, het kind en de dichter. Een ware triomf voor de koninklijken.’ (bladzijde 316-317) En nu aan de slag. De hommage aan Michiels komt eraan, maar hoe? En hoe? Wat hoe, hij komt er. Gisteren de hommage aan Hertha Müller afgemaakt. Ja, ja. En volgens mij gelukt.