Nu Michiels zelf. Uit ‘Mag ik spreken?’ bladzijde 387. ’t Heeft mee dit boek over, deze verhalen ontsproten aan, de plastische kunsten doen ontstaan en het laten ontstaan precies zoals ik gewild heb: geen boek dat informatieve geschiedenis schrijft maar een handeling van teksten die in niet geringe mate méé creatief willen zijn, schijnbaar toevallig (schijnbaar, want wat betekent ’toevallig’ binnen het spectrum van de creativiteit!) zijn ontstaan uit opdrachten, openbarende ontmoetingen, confrontaties-van-de-dag, andere avonturen van amoureus-artistieke aard, het alles zonder leerstellige preoccupaties bijeengebracht, bijna huiselijk, als in een album. Voor de familie. Een album van scherven. Een ‘alschervenbum’ waar het allemaal in terecht kan, wat we aan beelden hebben opgespaard tijdens een halve eeuw voortleven(zoals ook de andere delen van dit ‘Journal brut’ een album van scherven vormen). Scherven van de luide zowel als van de stille namen. Sommige namen waren al met een hoge klank begiftigd voor ik aan ’t bestaan begon (sta mij toe: Dieric Bours, vijftiende eeuw, bij voorbeeld), andere hebben aan volume (en fortuin) gewonnen met het voortschrijden van hun leven en mijn jaren: Fontana, Manzoni, Alechinsky, Jorn, Lam, Christo, weerkerende stemmen van tijdgenoten in dit verhalen. Weer andere zijn, terecht of ten onrechte, tot nu toe eerder stille namen gebleven(Laermans, om toch even deze Vlaamse meester uit de arme stakingsjaren te citeren), maar alle, ook diegene die de ruimte buiten de enceinte van hun vesting nog verder moeten en wie-weet ook zullen veroveren mettertijd, zij alle maken samen HET FEEST uit. Het feest van de makers.’