Verder met ‘De wijdere blik’. Bernard Dewulf ‘Waarom kijk ik zo graag naar schilderijen? De Engelse schrijver John Berger zegt: ‘Mij lijkt het dat we naar schilderijen kijken in de hoop een of ander geheim te vinden. Geen geheim over de kunst, maar over het leven.’In mijn hoofd bestaat die scheiding bij voorkeur niet. Misschien is het raadsel ook veeleer: Waarom zoeken we? Waarom kan ik lang, belachelijk lang, volslagen bijziende staan kijken naar de – willige of onwillige – saamhorigheid van wat vegen en vlekken? Waar komt dan die moeilijk te benoemen spanning vandaan? Alles draait om het kijken. Dat geldt in twee richtingen. Goede schilderijen kijken ook. Zij hypnotiseren, dwingen, lokken. Hun kijken is van een andere aard, is erop gericht dat ze bekeken worden. Zelfs doeken die ongevoelig lijken voor verlokking, onverschillig zichzelf zijn, zoals die van Luc Tuymans, sommeren onze blik. Dat heeft met schoonheid te maken, maar niet noodzakelijk met bevalligheid. Een doek is mooi als het klopt, als het zichzelf lijkt te hebben geschilderd. Wat niet wil zeggen dat het moet samenvallen met zichzelf. Het mag een paar persoonlijkheden hebben, liefst zelfs. Interessant is wanneer het, bijvoorbeeld, niet kan kiezen tussen verf en beeld, wanneer ik al kijkend mijn blik kan laten afwisselen tussen de verf zelf en wat de verf mij wil laten zien – het beeld. Wanneer mijn blik zich, anders gezegd, te goed kan doen aan oneindigheid, binnen een gezichtsveld van enkele tientallen vierkante centimeters. Om die ‘double take’, om die frictie, om die visuele onenigheid doen mijn ogen het telkens weer. Uiteindelijk, misschien, zijn ze op zoek naar een niemandsland tussen zien en zoeken, tussen verf en zwerven. Een schilderij biedt de zwerfzucht van mijn blik een route. Om aan een schilderij te beginnen, zei Pierre Bonnard, moet er een lege ruimte in het midden zijn. De schilder schildert daar vervolgens om- en overheen. Misschien is dat gat, dat wel bedekt maar nooit gevuld raakt, het geheim waarover John Berger het had. Is het de, in al die zichtbare verf, onzichtbare lokroep van dat gat die mij naar schilderijen doet kijken? Een fascinatie voor de horror vacui van de schilder? Verf heeft de eigenschap tegelijk fysiek en ijl te kunnen zijn, aan- en afwezig, verhullend en onthullend. Net als de wereld. Verf is tastbaar en ontastbaar, is huid én gedachte. Net als de wereld. Verf is de huid van de gedachte en roept als geen ander medium de gedachte aan huid op. Vandaar, onder meer, de grote erotische kracht die van schilderijen kan uitgaan. Dat erotische is voor mij zeer reëel. Veel van de werken die in mijn hoofd zitten, hebben direct mijn zinnen geprikkeld. In de twee betekenissen van ‘zinnen’. Als ik over die schilderijen begin te schrijven is het om aan dat erotische gestalte te geven, maar ook om het in te wikkelen, te plaatsen en een richting te geven.'( bladzijde 27-28-29) Morgen het laatste stuk van het artikel. Ik citeer het bijna helemaal om geen stap te missen in zijn schrijven, denken en kijken.