‘De wijdere blik’ van Bernard Dewulf, slot. ‘Die richting is niet weg uit de kunst, de wereld in, of de literatuur in. Evenmin is het de bedoeling in de kunst te blijven. Zoals het in elk dorp wel ergens bewegwijzerd staat: Alle Richtingen. Dat is natuurlijk een ideaal: noch voor de Literatuur te rijden, noch voor de Kunst. Maar waarvoor of voor wie dan wel? Hoopt niet iedereen die schrijft, iedereen die beeldende kunst maakt (of muziek, theater, enz.) op een soort hemelsbreed oog, dat in staat is tegelijk alleen de kleine specifieke schepping te zien én al de rest. Een lezer, een kijker die in één beweging én micro- én macroscopisch kan lezen en kijken. Wars van welke segmentering dan ook. Een alziend oog, als het ware, zoals het hier en daar nog in huiskamers hangt. Vanzelfsprekend is dat een hersenschim. Zo breed kan onze blik niet meer zijn. Toch moeten we proberen, toch mogen we het kopje op tafel niet louter aan design-ogen overlaten, en de kunst niet aan kunstogen. Mij dunkt dat we in Vlaanderen, zeker wat de kunst betreft, te zeer die neiging hebben. En mij dunkt dat die kunst een wijdere blik verdient. Niet alleen verdient ze die, ze heeft hem ook nodig. Weinig zo deprimerend voor die kunst als vacuüm getrokken te worden in een register. En dan op een transportband gelegd te worden die maar ronddraait en telkens weer dezelfde consumenten bedient. Daarom dus heeft het geen zin om de zogenoemde literatuur in een vriendelijke geste of in een reflex buiten de kunst te zetten. Misschien, ten slotte, ligt aan mijn geloof in een wijdere blik wel iets kinderlijks ten grondslag. Rondlezend voor dit essay kwam ik ook nog uit bij schrijver Willem Brakman. Het ging er over ‘de geniale kinderblik’. Dat lijkt een wat vreemde term, bedoeld wordt: de blik die nog geen weet heeft van de splitsing tussen binnen en buiten. Het kind gaat nog op in zijn omgeving, in het boek dat het leest of in de dingen die het ervaart. Het maakt nog niet al die onderscheiden waar wij zo graag op terugvallen. En dan hoor ik u denken: Maar waar is de kritische reflectie? En dan zeg ik u: Die komt wel, terwijl we kijken. Want nooit, immers, wil het bij kijken blijven.'(bladzijde 29-30)