Gerard Unger ‘Terwijl je leest’. Vervolg. ‘Studenten heb ik eens gevraagd een jachthond te tekenen. En vervolgens was de opdracht (ze mochten er geen tekst bij gebruiken) : ‘Verbeeld nu de vraag: wat voor een hond is dit?’ Sommigen tekenden nog nog eens dezelfde hond, wat niet de bedoeling was: ‘Je moet die vraag verbeelden.’ Nog eens kwam de hond terug, ditmaal met een vraagteken. Maar het vraagteken is geen beeld, het is een onderdeel van het typografische repertoire en een element in taal – en de bedoeling was taal te vermijden. Bovendien is het niet duidelijk welke vraag die combinatie vertegenwoordigde; dat had ook kunnen zijn: ‘Wat doet deze hond hier?’Een student begon een ellenlange reeks beelden te tekenen, zowat een hele encyclopedie: een trechter, kop en schotel, een boek, poes, sigaar en nog veel meer. Naast ieder beeld plaatste hij een vakje zodat je alles wat niet de hond was kon afstrepen, totdat de jachthond overbleef – vindingrijk maar omslachtig. Terwijl beelden makkelijk vragen kunnen oproepen, is het nagenoeg onmogelijk om uitsluitend met beelden een scherpe en gerichte vraag te stellen. De vraag, een zeer alledaags verschijnsel, is een taalkundige constructie. De weergave van een complex voorwerp of van een ingewikkelde handeling in woorden kan niet op tegen een overzichtelijk beeld daarvan. Om bijvoorbeeld het gebruik van een kurkentrekker – niet echt ingewikkeld – duidelijk te maken, zijn enkele simpele tekeningen effectiever dan een beschrijving. In wetenschappelijke werken zijn platen naast tekst onmisbaar, zoals een afbeelding van een boomkikker of van de schilderingen in de grotten van Lascaux. Beelden zijn onmisbaar wanneer verwijzen naar de werkelijkheid essentieel is, ook wanneer je die met het blote oog niet kunt zien, zoals zenuwcellen, bewegingen in de nacht of details van een hemellichaam, die zichtbaar zijn gemaakt met een microscoop, infrarood licht en een ruimtevaartuig. Zulke zaken zijn ook te beschrijven, maar de beelden maken er werkelijkheid van – zonder beelden zouden ze fictie kunnen zijn. Gaat het om fictie, dan doen taal en beelden vaak niet voor elkaar onder. Met zowel taal als beelden kun je oproepen wat in tijd en ruimte elders is of kun je beschrijven en zichtbaar maken wat er niet meer is of wat niet bestaat. In dit grensgebied tussen werkelijkheid en fictie zweven onder andere al decennialang waarnemingen van buitenaardse activiteit. Taal kan beeldend zijn zonder illustraties: ‘Mooie hond heeft u, meneer; prachtig die felle ogen en die dikke vacht; bronskleurig, lijkt het. Geen groot dier, wel stevig. Wat voor een hond is dit?’Maar taal is vooral goed bij het hanteren van abstracties, of: om met abstracties om te gaan is taal onontbeerlijk. (Zeker, er zijn abstracte beelden, vele zelfs die met commentaren enorm veel tekst gegenereerd hebben, maar die vormen een apart onderwerp dat buiten dit bestek valt.) Met taal kun je beelden analyseren, en taal biedt de twijfel. Beelden kunnen twijfel zaaien(abstracte beelden bijvoorbeeld), maar net als met vragen het geval is, kun je alleen met taal je twijfel scherp stellen.'( bladzijde 199-200) Wordt vervolgd.