verder met “Om niets te zeggen, of De nieuwe kleren van de keizer’ van Patricia de Martelaere. ‘En taal is er om over iets te spreken, om betekenissen op te roepen, om te verwijzen naar rede (reële of imaginaire) werkelijkheid. De schrijver, als degene die zich de moeite geeft schriftelijk te spreken, en aan dit spreken een zorg besteedt die buiten proportie is, moet dan wel buitengewoon veel vertrouwen hebben in de kracht van de taal om op te roepen wat op te roepen valt. Anders begon hij er niet aan natuurlijk. Tegen de achtergrond van dit alles moet het wel bijzonder vreemd overkomen wanneer een schrijver – een Franse schrijver weliswaar, maar niettemin – eensklaps komt verkondigen dat het de schrijver er wezenlijk om te doen is niets te zeggen, en dat dit verlangen voortkomt uit pure vertwijfeling aan de taal, uit de obsederende behoefte om taal niet langer als taal te gebruiken. Veeleer dan te schrijven om gelezen te worden, of zichzelf uit te drukken, of om wat dan ook te bereiken, zou de schrijver, vóór alles, het zuivere niets willen realiseren in zijn werk, zonder aanwezigheid, zonder betekenis, zonder doel of bedoeling. Maurice Blanchot heeft het erover in essays met de veelzeggende titels ‘De l’angoisse au langage, La littérature et le droit à la mort, La solitude essentielle’, en eigenlijk, op de meest uiteenlopende manieren, in alles wat hij schrijft. Hij houdt niet op te zeggen dat hij niets wil zeggen, en, wat meer is, dat dit het doorslaggevende criterium voor de echtheid van het schrijverschap is: dat een schrijver niets te zeggen heeft. Zoveel bladzijden besteden aan het obstinate herhalen hiervan, jarenlang, een leven lang – is daar niet iets paradoxaals aan? Ja, natuurlijk. Maar Blanchot definieert de schrijver dan ook precies vanuit deze paradox, het complete enigma, de geïncarneerde ambiguïteit. Wat ambiguïteit is, op zich, in het leven, de liefde, het denken of voelen, toont zich het best in de onmogelijkheid van de literaire situatie: het passionele willen spreken, en niet ophouden met spreken, om niets, niets anders dan niets te zeggen. Hoe krijg je het niets gezegd, zonder op te houden met spreken? De droom van de schrijver, zegt Blanchot, is zoals de vreemde droom van de schilder, die droomt dat hij ooit, op een keer, het schilderij zal kunnen maken waarbij hij zal kunnen zeggen, met het diepste gevoel van vrede: ‘Niets,niets! Eindelijk staat er niets.”( bladzijde 12-13 uit ‘Het verlangen naar ontroostbaarheid’, Over leven, kunst en dood’ van Patricia de Martelaere) Wordt vervolgd.