verder met ‘Om niets te zeggen, of De nieuwe kleren van de keizer’ van Patricia de Martelaere. ‘Blanchot heeft het over de vertwijfeling(l’angoisse) en over de merkwaardige sprong van vertwijfeling naar taal(De l’angoisse au langage). De vertwijfeling kennen we al, vooral van Kierkegaard, die haar beschrijft als ‘de ziekte tot de dood’ die evenwel niet tot de dood leidt, het koude vuur, het pijnlijke samengaan van luciditeit en waanzin, het bewustzijn van het radicale verlies van bewustzijn, de blik van het trotse ik dat neerkijkt op zijn leegte. Het vertwijfeld zijn van de vertwijfelde ligt wezenlijk, hoe paradoxaal dat ook mag klinken, in de onmogelijkheid om volledig vertwijfeld te zijn, in het feit dat hij ook altijd nog, als een koelbloedig registrerende buitenstaander, moet weten en zien dát hij vertwijfeld is. Het vreselijke aan deze dodelijke ziekte is het feit dat ze hoegenaamd niet tot de dood leidt maar, in al haar ondraaglijkheid, gedragen wordt door een springlevend wezen dat, morgens opstaat, zich aankleedt en zich op pad begeeft alsof er niets aan de hand was. Kierkegaard: ‘Dit is het ophitsende, de koude brand in de vertwijfeling, het knagende, dat in een constante beweging steeds maar dieper naar binnen doordringt, dieper en dieper in machteloze zelfvernietiging. Dat de vertwijfeling hem niet vernietigt, is echter geen troost voor de vertwijfelde, verre van dat; het is juist omgekeerd. Deze troost is juist de pijn, houdt juist de knagende smart in het leven, en het leven in de knagende smart.’ De paradox van de schrijver, zegt Blanchot, is niets anders dan deze paradox van de vertwijfeling: het is de onmogelijke toestand van iemand die zich in een gebied bevindt dat ver buiten het zegbare ligt en die toch, van daaruit, de dwingende behoefte voelt om te spreken, aldoor te spreken. De schrijver, dat is degene die, vanuit de meest afgrondelijke eenzaamheid en sprakeloosheid, per se nog een pen in de hand moet nemen om op een wit blad papier de woorden te schrijven:’Ik ben eenzaam’, ‘Ik ben sprakeloos’- en die daarna op deze woorden moet blijven zitten staren als op woorden die niet eens van hem zijn, die niet zeggen wat hij (niet) had willen zeggen, die van hem zelfs het tegendeel maken van wat hij was: iemand zonder woorden, sprakeloos.'( bladzijde 13-14 uit “Een verlangen naar ontroostbaarheid’, Over leven, kunst en dood’ van Patricia de Martelaere) Wordt vervolgd.