nog even verder met citaten uit ‘Precaire ontregelingen’over Hans Faverey, door Yra van Dijk. ‘Bovendien komen steeds dezelfde thema’s aan de orde: behalve de voortschrijdende tijd is dat de poëzie zelf of de andere kunsten en wat ze tegen het verval zouden kunnen inbrengen. Daarnaast speelt de identiteit een belangrijke rol, en de pogingen om die in poëzie of door de geliefde te bestendigen. Ook de intertekstuele verwijzingen in deze poëzie hebben veelal met deze kwesties te maken. Of het nu gaat om de middeleeuwse mystici of de presocratische filosofen, Faverey verwijst naar het denken voor zover dat betrekking heeft op taal, tijd en identiteit. Behalve naar de inhoud verwijst Faverey in zijn gedichten soms naar de vorm van oudere teksten. Faverey schreef in een aantekening: ‘Er zijn dus teksten of tekstgedeelten die aanspreken door de treffende eenvoud en het verbijsterende gemak waarmee vorm en inhoud elkaar omhelzen’. Favereys eigen gedichten kunnen evenmin beschouwd worden zonder de vorm erbij te betrekken. Hij beklaagde zich er in het interview met Heite over dat er in de poëziekritiek altijd te weinig aandacht is voor de vorm van een gedicht: ‘en slechts zelden wordt er aandacht besteed aan de formele aspecten, een bepaald procédé dat iemand toepast, of aan bepaalde stilistische eigenaardigheden’. In het onderstaande zal het in de eerste plaats gaan over een formeel aspect, namelijk de manier waarop Faverey het typografische wit in zijn poëzie gebruikt. Ik hoop te laten zien dat er vaak sprake is van een ‘geslaagde versmelting’ met de inhoud.'( bladzijde 314) Van Dijk gaat nu verder met de ‘Stand van zaken’. Ik volg haar. ‘Het verhaal van het begin van Favereys dichterschap is al zo vaak verteld dat het een mythe is geworden. Bekend is hoeveel moeite het kostte zijn debuut gepubliceerd te krijgen, hoe de eerste bundels met scepsis werden ontvangen, en hoe er een wending plaatsvond in de kritiek na ‘Chrysanten, roeiers’. Ook de recensenten die moeite hadden gehad met de eerste bundels van Faverey, waren nu overtuigd. De consensus zwaaide om van overwegend negatief naar zeer positief, een ontwikkeling die kan worden gezien als exemplarisch voor hoe critici elkaar beïnvloeden, en voor de wijze waarop begrip en esthetische waardering van een oeuvre met elkaar samenhangen. Immers, men ging de gedichten meer waarderen toen er, dankzij onder andere het werk van Rein Bloem en Favereys eigen uitspraken in de weinige interviews, een idee ontstond hoe je ze kon benaderen.'(bladzijde 314-315)