verder met Faverey. Yra van Dijk over de taal in zijn gedichten. ‘Ook door te ‘wringen’ met de taal (zoals hij ‘wrong’ met tijd)tracht de dichter aan iets te raken met zijn woorden. Bijvoorbeeld door clichés of gezegdes zo te verbasteren dat hun symbolische betekenis plaatsmaakt voor een letterlijke. Op die manier wordt de lezer teruggevoerd naar de woorden zelf. De uitdrukking ‘Huilen met de pet op’ bijvoorbeeld staat er bij Faverey zo: ‘Net of iemand zijn bad//laat vollopen, en nooit// huilt zonder pet op’. Of hij schrijft:’Vergetelheid kent geen tijd’ in plaats van ‘gezelligheid kent geen tijd'(VG 413). Soms worden de uitdrukkingen niet verbogen, maar zo gereleveerd door de tekst dat ze pas voor het eerst opvallen:’Het begin/van het einde’ bijvoorbeeld(VG 270). Dit is niet zomaar een taalspel. Als aan deze poëzie het besef ten grondslag ligt dat onze perceptie door taal is gebonden, dan bieden deze verbuigingen tevens een nieuwe visie op de werkelijkheid. Een nieuwe of ongebruikelijke taal hanteren hangt samen met anders in de werkelijkheid staan. Wij zijn van de taal afhankelijk voor onze blik, onze werkelijkheid, onze identiteit zelf, maar de taal is leugenachtig en kan de dingen niet benoemen. Neem het begin van dit gedicht: Ik besta,dus ik lieg.//Zodra ik besta, begin ik/te beoefenen wat zich verbergt/doordat ik begin te spreken./[..](VG 409) In het vervolg van dit gedicht gooit iemand stenen in het water ‘alleen om geluid/al’, en hervindt hij zo zijn ‘bloedeigenste//medeplichtigste mijn’. Het ziet ernaar uit dat taal alleen maar verbergt, en van de spreker meteen een ‘medeplichtige’ maakt, terwijl zoiets concreets als stenen in het water gooien hem zichzelf doet hervinden. Het is niet het enige gedicht van Faverey waarin taal en identiteit nauw op elkaar betrokken blijken te zijn. De meest expliciete uitspraak in dat verband staat in het gedicht ‘Voor zover het oog reikt’: [..]Wie liegt waait weg;//woorden betekenen niets./Wie de waarheid spreekt./is zelf een Kretenzer./ (VG 295) Faverey refereert aan de uitspraak:’Kretenzers liegen altijd’, die werd gedaan door Epimenides van Kreta. Omdat hij werd gedaan door een Kretenzer, is de uitspraak een typisch voorbeeld van de logische paradox. Als het waar is wat Epimenides zegt,heeft hij de waarheid gesproken en is de inhoud van de uitspraak dus onwaar. Omgekeerd geldt hetzelfde: als het niet waar is dat Kretenzers altijd liegen, heeft Epimenides gelogen en is de uitspraak dus wel waar. Zoals ik verderop in deze paragraaf zal bespreken met betrekking tot de presocratici, was Faverey gefascineerd door dergelijke constructies. Dikwijls zijn dat uitspraken die in taal kloppen maar in de werkelijkheid niet.’ (Bladzijde 324-325 uit ‘Leegte, leegte die ademt’ ‘ Het typografisch wit in de moderne poëzie’ van Yra van Dijk) Wordt vervolgd.