verder met de intertekstualiteit bij Faverey. Aan het woord Yra van Dijk. ‘Couperin werd beïnvloed door schrijvers uit de oudheid. De poëtica van Aristoteles, herschreven en vertaald door Boileau, speelde een rol in zijn werk. Couperin leende zijn figuren van het gesproken of geschreven discours – ‘répetition, gradation, chiasme’. Men heeft sommige composities van Couperin vergeleken met retorische teksten: improvisaties op een gekozen thema. Wat Faverey doet, kan eveneens zo worden omschreven. Het gaat daar om het ‘bespelen’ van een woord of woordgroep als betrof het de toonsoort waarin het muziekstuk staat. Daarnaast gebruikte Couperin veel repetitieve vormen als het rondeau. Dat is een volgend aspect dat doet denken aan de wijze waarop Faverey zijn gedichten ‘componeert’: ook bij hem is sprake van circulaire structuren en herhalingen. Nog een overeenkomst tussen het ’talige’ werk van Couperin en de poëzie van Faverey is hun gebruik van citaten. Couperin schreef geen opera’s maar kleine kamerconcerten voor de koning, die het op prijs stelde als hij elementen van de muziek kon thuisbrengen. Daarom weefde Couperin fragmenten uit bestaande muziek door zijn composities, citaten uit populaire liedjes en uit opera’s. Ook dat ‘citeren’ van uiteenlopende soorten bronnen is een aspect dat doet denken aan de poëzie van Faverey. En zowel in Couperins composities als in Favereys poëzie zijn de stiltes van het grootste belang. Zoals bij Faverey de witregels en enjambementen een grote rol spelen, gebruikte Couperin, met name in de maatloze stukken, ‘intervalles expressifs’. Ook de vertraging is bij beiden terug te vinden: ‘Valeurs lentes, ‘répetées’ en ‘Retards’ zijn een essentieel onderdeel van de composities van Couperin. Bovendien gebruikte hij veel lang aangehouden noten, zodat de wegstervende klank te horen is. Dat lijkt in tegenspraak met de stiltes, maar er ontstaan dus stiltes waarin een toon nog doorklinkt: ‘retards enchaînés par les voix de dessus’. Een volgend gemeenschappelijk kenmerk is het ontbreken van symmetrie. Zoals Faverey niet graag met vastliggende strofelengtes werkte, zo brengt Couperin een dyssymetrie in zijn werk aan die ongebruikelijk was voor de Franse barok. De verschillende delen van zijn stukken hebben een afwijkend aantal maten. Nog zo’n onregelmatigheid bij Couperin is dat hij soms een tweekwartsmaat begint met een ’temps faible’ en eindigt met een ’temps fort’. Dat heeft een effect op het ritme en op het tijdsverloop van het stuk: ‘le commencement non-accentué dans une mesure binaire, qui crée une atmosphère véritablement “hors du temps”‘.'( bladzijde 327-328 van ‘Leegte, leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ van Yra van Dijk) Wordt vervolgd. Ja ja.