verder met de intertekstualiteit bij Faverey door Yra van Dijk. ‘Een ander kenmerk van de Chinese poëzie is dat de taal waarin de klassieke gedichten werden geschreven nooit heeft bestaan: ‘In elk geval was het niet de spreektaal van de achtste eeuw. De taal van de klassieke poëzie is overbeknopt, lapidair, onspecifiek en kunstmatig. Regels zijn zelden langer dan zeven lettergrepen. Werkwoorden, naamwoorden en bijwoorden zijn als zodanig niet altijd duidelijk van elkaar te onderscheiden. Het is in het algemeen niet duidelijk of het perspectief ik, jij of iedereen is’. Deze beschrijving van Bronkhorst van het klassieke Chinese gedicht zou heel goed kunnen slaan op de vroege verzen van Faverey. Een minder concrete overeenkomst die me opviel tussen Favereys poëzie en de Chinese gedichten, is een soort ongenaakbaarheid van de wereld, een onaanraakbaarheid. De dingen gaan hun gang en de tekst, hoewel even aanwezig, verandert daar niets aan. Neem dit gedicht van de door Faverey genoemde Wang-wei: ‘Wat is rust. Bloesems vallen./de nacht is stil. De berg lauw en leeg./de maan komt op en verschrikt een vogel/schreeuwend naar de dooiende beken.’ Het gedicht opent met een vraag, het opsommen van kale gebeurtenissen uit de werkelijkheid zonder daar een betekenis aan te geven, het rustige, vertragende tempo: het doet allemaal denken aan de gedichten van Faverey. In een interview met Arjan Schreuder noemt Faverey nog een aantal dichters die hij bewondert: Rimbaud, Eliot, Stevens, Homerus, Li Shang-yin en Sappho. Net als bij de beeldend kunstenaars over wie Faverey schreef, is het van belang dat ze ‘dingen [hebben] gemaakt die lang meegaan’: ‘Zo zijn er honderden. Maar je hoeft er maar een paar te kennen om te weten hoe laat het is, hoe het moet of hoe het zou kunnen’. Soms zijn citaten terug te voeren op het werk van bovenstaande dichters of anderen. Maar hoe leuk die kortstondige herkenning ook is, ze voegt meestal weinig toe aan het begrip van het gedicht. Bij Faverey is het feit dát er geciteerd wordt, belangrijker dan de vraag waaruit er precies geciteerd wordt. Neem dit gedicht uit de eerste bundel (VG 106), dat een opeenhoping van citaten is: ‘Le meilleur des mondes possibles’ komt uit Voltaires Candide, die er Leibniz’ filosofie mee ironiseert. ‘Het hijgend hert der jacht ontkomen’ is psalm 42, ‘Auf der Flucht erschossen’ was een standaard-uitdrukking in Duitse legerbulletins tijdens de Tweede Wereldoorlog, en van de rest van de uitspraken is wellicht ook een herkomst te traceren. ‘Heads or tails’ is te vertalen als ‘kop of munt’: Heads:you lose; tails://I win-:Le meilleur des mondes/possibles.Leider nur auf der/Flucht erschossen. Terwijl ons//hijgend hert des rooks ontkwam./-stop-Rook jij wat?/Nix neue sonne schaffen;/nix verstehen.'(bladzijde 332-333-334 uit ‘Leegte, leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ van Yra van Dijk) Wordt vervolgd.