verder met de filosofie in het werk van Faverey door Yra van Dijk. ‘Dat ontkennen van de sterfelijkheid speelt een belangrijke rol bij Faverey, en dat is wat Spinoy terecht omschrijft als de deconstructie die Faverey onderneemt. Spinoys beschrijving is direct van toepassing op het hiervoor besproken gedicht: ‘Net zoals Faverey de klare tegenstellingen tussen stilstand en beweging en tussen tijdelijkheid en eeuwigheid deconstrueert, zo ondermijnt hij ook de oppositie tussen leven en dood: enerzijds weten we dat onze begrippen verwijzen naar dingen die gedoemd zijn te verdwijnen, zodat we kunnen zeggen dat de dood inherent is aan het leven; anderzijds laten dingen die verdwenen zijn, vaak sporen na, tekens van hun voorbije afwezigheid, wat wil zeggen dat ze na hun dood nog een soort van symbolisch voorbestaan kunnen kennen en in die zin “sterker” zijn dan de dood'(2005). Ook de andere gedeconstrueerde opposities die Spinoy noemt ( stilstand en beweging, tijdelijkheid en eeuwigheid) worden soms verwoord door de presocratici. De dichter verwees bijvoorbeeld naar Zeno: ook een denker die een uiterst klein ‘oeuvre’ heeft achtergelaten, namelijk twaalf paradoxen, zoals die over Achilles en de schildpad. Zeno problematiseerde met die paradoxen het idee van beweging, en dat deed hij om Parmenides te steunen. Parmenides had kritiek op ieder systeem dat een veelvoudige wereld wil laten voorkomen uit een oorspronkelijke eenheid. Hij koos voor monisme en ontkende dus het bestaan van iedere pluraliteit. In dat licht staan Zeno’s pogingen om te laten zien dat beweging een onmogelijkheid is, net als ‘worden’, omdat het eerst veronderstelt dat iets er niet is. Wat bestaat is oneindig, één, homogeen en onveranderlijk: dat is het uitgangspunt dat Zeno verdedigde. Als argument gaf hij bijvoorbeeld de wedstrijd tussen Achilles en de schildpad, waarbij de laatste een voorsprong kreeg. Achilles kan de schildpad niet inhalen, omdat hij eerst de helft van de afstand die hem van de schildpad scheidt, moet overbruggen. Aangezien er een oneindig aantal helften van die afstand is, zal hij nooit de schildpad kunnen inhalen. De tweede paradox van Zeno die een rol speelt in Favereys gedichten is die van de stilstaande pijl. Als de pijl op een plaats x is, en zijn snelheid daar nul is, is zijn snelheid dus nul op iedere plaats van het parcours, en beweegt hij niet. Andere filosofen hebben Zeno’s paradoxen wel beschouwd als puzzels die opgelost moesten worden, of ontkracht (zoals een denker die als antwoord opstond van zijn stoel en een stap zette, om zo dan te bewijzen dat beweging wel degelijk mogelijk is). Maar Zeno trachtte niet te bewijzen dat beweging niet bestond, alleen dat de notie van beweging problematisch is.'( bladzijde 339-340 uit ‘Leegte, leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ door Yra van Dijk) Wordt vervolgd.