met de identiteit in het werk van Faverey door Yra van Dijk. ‘Zowel het bestaan van de ik als dat van de geliefde wordt op losse schroeven gezet. Twee mensen hebben elkaar nodig om hun bestaan te bevestigen. De ander heeft net zo’n instabiel en niet-bestaand ‘ik’ als de ik zelf:’of hou je alleen maar van me om zelf/te kunnen bestaan misschien?’, staat er later in dit gedicht. Net zo min als je greep kunt krijgen op je eigen identiteit, krijg je vat op wie de ander is:’Voor je iemand denkt te zien, is het al een ander'(VG 174). Het lijkt erop dat de ander al net zo onbenaderbaar is als God, of de ijsvogel en al die op zichzelf staande dingen die hiervoor aan de orde kwamen. Dat komt omdat het te dicht naderen van de geliefde leidt tot zelfverlies, en het vernietigen van de eigen identiteit:’Ik heb lief/ergo ik sneuvel’.(VG 227) Liefde is voor Faverey al net zo paradoxaal als dichten: een noodzakelijkheid om te weten wie je bent, maar tegelijk een zelfverlies. Dat probleem is kenmerkend voor Favereys liefdespoëzie, waarin het zelf verlaten moet worden om contact te kunnen leggen met de ander. Aan de andere kant is de liefde nodig als bewijs dat je echt bestaat. Het zelf wordt in de liefde bevestigd en vernietigd. Liefde, herinnering, waarneming en identiteit hangen van elkaar af, bijvoorbeeld in dit gedicht uit de reeks ‘Tegen het vergeten’: //Zodra ik mijn ogen opsla/is het onzichtbare mij ontglipt/en begin ik te zien wat ik zie:/herinneringen aan wat ik zag//en ooit al zal zien.Door te zien/blijf ik mij herinneren;/hoop ik dat ik besta.//Vooral als ik naar haar kijk/wanneer zij zo haar hand door/haar haar haalt, haar elleboog/steunend op haar knie, en zij/iets tegen mij zegt.(VG 560) De ander zien, en door de ander gezien worden, is een van de manieren om je bestaan te bevestigen. Ook genoemd worden speelt in dit proces vaak een rol. Met misschien een knipoog naar de befaamde bundel van Neeltje Maria Min staat er bij Faverey:’Die mij lief heeft, zegt dat ik/hier ben:daar ben ik dan'(VG 176). Zo kan de ander, de geliefde, ook een geruststellende aanwezigheid zijn. Hier wordt een vrouw ‘gedacht’ om een dreigende stilstand of steriliteit(‘de eerste sneeuw’) op afstand te houden://Denk iets dat je goed kent.//Zeg:ze kamt haar haar.//Herhaal het: zij haar haar/kamt. Doe er een spiegel/bij. Maak het vertrouwder//dan je waarmaakt:[…](VG 214)’ (bladzijde 344-345 van ‘Leegte,leegte die ademt’ , ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ door Yra van Dijk) Wordt vervolgd.