verder met het typografisch wit in het werk van Faverey door Yra van Dijk. ‘Anders dan misschien verwacht, beeldt het wit niet het water uit. Het landschap en het land lijken samen te vallen met het wit van de pagina. Als je naar de laatste woorden van de strofes kijkt, zie je dat iedere keer eindigen met woorden waarin ‘land’ voorkomt, namelijk ‘land-//inwaarts’, ‘landschap’, ‘land-‘ en ‘dicht-/geroeid land’. Paradoxaal genoeg zijn het tegelijk ook de woorden die het land ‘dichtroeien’. Naarmate zij verder roeien en groeien komt er steeds meer landschap, en vult het land ook de derde en vierde strofe, waar het eerst alleen nog aan de randen was. Het ‘dichtsmeren’ van het wit gebeurt eveneens door de enjambementen te ‘verzachten’ met afbrekingstekens. Zo worden de woorden of woorddelen die door het wit gescheiden zijn, weer verbonden met het streepje. Dezelfde techniek hanteerden bijvoorbeeld Emily Dickinson en Gezelle al in de negentiende eeuw. Faverey gebruikt de witregels om het landschap te laten oprukken en meer ruimte in te laten nemen, zodat er voor de laatste regel van het gedicht haast geen plaats is: die moet wel korter zijn. Het heeft weinig zin om uit dit gedicht gevolgtrekkingen te maken over de vraag of het wit hier het land symboliseert, of juist het water. Wat er wel toe doet, is dat de grens tussen die twee, land en water, vaak samenvalt met de grens tussen tekst en niet-tekst. Het einde van een gedicht kan ‘Uitzicht op zee-‘ bieden(VG 47), of ‘aan het water’ eindigen(VG 480). De oever, of het strand, speelt een grote rol in deze poëzie en ligt vaak op de grens tussen de tekst en de witte pagina. Bijvoorbeeld in het gedicht ‘Nu duurt het niet lang meer'(VG 366), waar het strofisch wit ‘een doorwaadbare//plaats’ uitbeeldt. Deze oevers kunnen volgens mij op klassieke wijze geïnterpreteerd worden als grensgebieden tussen leven en dood, waarbij niet altijd vastligt of het water of het land het dodelijk gebied is.'(bladzijde 367 uit ‘Leegte, leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ door Yra van Dijk) Wordt vervolgd.