verder met het typografisch wit in het werk van Faverey door Yra van Dijk. ‘De rest van dit gedicht doet sterk denken aan ‘Het sneeuwt’, dat ik al heb besproken. Weer zien we een ondeelbaar moment, waar de rest van het gedicht vervolgens ‘omheenpraat’. Nog duidelijker zegt de dichter nu waar het om gaat:’Hoe het is zich doorboort’. Het Zijn zelf, om een heideggeriaanse hoofdletter te gebruiken, is te vinden in dit ondeelbare moment. Of preciezer gezegd: het Zijn ‘doorboort zich’ in dat moment. Juist dat ogenblik vindt bij Faverey steeds een plaats in het wit. In het volgende gedicht is dat in het versregelwit: […]/een esdoornblad zijn val al lang/begonnen is, of juist zijn tak/nog net niet loslaat;//[…](VG 567) Het moment wordt hier nog eens gerekt door de lange zin die zich in een rustig tempo over de regels heen beweegt. Stel nu dat het versregelwit na het woord ‘val’ was gezet, dan zou het een bijna beeldende functie hebben gekregen. Er is echter gekozen voor versregelwit tussen ‘al lang’ en ‘begonnen’. De spanning tussen deze twee woorden krijgt zo de nadruk: door het wit wordt het beginnen van de val van het blad uitgerekt, langer. Het valt niet uit te maken of het blad al dan niet is begonnen met vallen. Dat moment is zo klein dat het niet op te merken is. Het gedicht ‘De mooiste vogel’ uit de reeks ‘Sur place’ somt van allerlei op dat een natuurlijke en vanzelfsprekende schoonheid heeft. Eerst een ijsvogel, en daarna zelfs een kwal: […]Zoals ook/een schermkwal mooi kan zijn, zwemmend/zoals ik ademhaal; of een hoepel//voor hij omvalt, en is omgevallen.//In de slaap wordt iets aangeraakt/dat ontwakend anders is dan het/gedroomd ooit kan zijn.(VG 412) De bewoordingen zijn, zoals vaker bij Faverey, bedrieglijk simpel maar er gebeurt hier iets ingewikkelds met tijd en met het wit. Los van het feit dat de vergelijking tussen de omvallende hoepel en het ademhalen een existentiële betekenis heeft – de beweging van de hoepel loopt immers al ten einde – is er sprake van een soort kruising in de tijd. De witregel na ‘hoepel’ doet hetzelfde als in een paar van de voorbeelden hiervoor: het moment rekken waarop iets nog in beweging is, om dan na de witregel de stilstand te bereiken. Maar in ‘voor het omvalt, en is omgevallen’ wordt er nog een ander moment in tijd gecreëerd, dat zich min of meer afspeelt in de komma: het moment van het omvallen zelf. Ik denk niet dat het mogelijk is deze temporele constructie op een logische manier te parafraseren. Het lijkt erop dat er hier drie verschillende tijden over elkaar geschoven worden.'(bladzijde 369-370 uit ‘Leegte, leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ door Yra van Dijk) Wordt vervolgd.