verder met het typografisch wit in het werk van Faverey door Yra van Dijk. Nu het ‘Thematisch wit: het bevriezen van de werkelijkheid.’ ‘In de reeks ‘Adriaen Coorte’ staat een poëticaal gedicht waarin niet de zinnen maar de versregels zelf worden beschreven als: //Jaloezieën//tegen het wit./Sneeuwschermen//voor zichzelf.[…](VG 331)// De regels van het gedicht beschermen tegen het wit en tegen de sneeuw, en dus tegen het niets. Tegelijk wordt er gerefereerd aan het gevoel van jaloezie zelf. De regels zijn jaloers op het wit, zoals de dichter jaloers is op de schilder Coorte, die zo volmaakt ‘het weg zijn/van iets’ wist te verbeelden. Meer in het algemeen staat de nadruk op winter, kou en sneeuw in de traditie van een moderne, mallerméaanse poëtica. Uitgebreid kwam al aan de orde hoe het gedicht en de taal zelf kunnen worden gezien als ‘bevriezers’ van de werkelijkheid, een kunstmatige winter die nog altijd positief is. Er hoeft dan weliswaar niet meer gedicht te worden – de vergankelijkheid waartegen verzet werd gepleegd, is niet langer een bedreiging -, de vraag is of dat een begerenswaardige situatie is. Zelden deugt een uitspraak echt/die alleen berust bij zichzelf,//zo’n schuchtere klaproos overrompelt,/haar neerdrukt onder zijn rijp;/en soms uit het zolderraam//schuift nog een mens: als asse//traag daalt hij neer/en zet zich af op het wasgoed/in de tuinen beneden, zodat nu ook/een eind komt aan het gegil dat in/zijn karaf het water bevriest. (VG 592)// De winterse koude kan ook hier opgevat worden als een poëticale notie. Het is de taal die bevriest, zeker als er geen verband is met de werkelijkheid, als een uitspraak ‘alleen berust bij zichzelf’. Het strofisch wit na de eerste twee regels isoleert dergelijke uitspraken verder. De schoonheid van de ‘schuchtere’ werkelijkheid wordt vernietigd, bevroren, door dergelijke uitspraken. Het neerdalen van de asse, ofwel de letters op papier, speelt zich af in het strofisch wit. Het sneeuwt bij Faverey uit zijn gedichten, die verkillende spiegels, ‘reflectors'(VG 133) zijn op de werkelijkheid. De dichter ziet de wereld door een ‘sneeuwbril’, een nieuwe voor elk nieuw gedicht: […]/Bij elk nieuw gezang,//hoe kort ook, wissel/ik van sneeuwbril;//krimpt mijn ijsappel,(VG 70)’ (bladzijde 376-377 uit ‘Leegte, leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ door Yra van Dijk) Wordt vervolgd. Zaterdag 11 mei plaats ik mijn bijdrage aan Klifhanger 2013 in Den Hoorn op Texel.De opening is zaterdag 18 mei. De kunstmanifestatie waaraan ongeveer 30 kunstenaars meedoen duurt tot eind juni. De kunstenaars laten zich inspireren door de locatie.