verder met de samenvatting van ‘Precaire ontregelingen’- Hans Faverey. Gemaakt door Yra van Dijk. ‘Met name in het atelier bleek dat het wit tussen de woorden en tussen de regels ook de uitdrukking kan zijn van een probleem van het subject. Identiteit is geen vastliggend gegeven: het ik is bij Faverey een constructie van herinneren, waarnemen en het contact met de ander leggen. In het schrijven worden pogingen gedaan een heelheid van het ik te bewerkstelligen, maar vergeefs. De kloof die ‘ik’ van ‘zelf’ scheidt, kan een plaats in het wit krijgen, net als de afstand tot de ander(de geliefde). Dat is de vijfde functie van het typografisch wit. De zesde functie is weer sterk poëticaal, en betreft de beweging die zich voltrekt in Favereys gedichten. Ze zijn vaak reflexief, en gaan over hun eigen ontstaan. Tegelijk beelden ze dat ontstaan uit. Het proces van ‘ontstaan en weer verdwijnen’ wordt beschreven en tegelijk uitgevoerd. Bij die uitvoering is het typografisch wit noodzakelijk – dat bleek bijvoorbeeld bij het nader onder de loep nemen van het eindewit. De essentie van de tijd en de essentie van de taal (namelijk het zwijgen) kunnen zo een plaats krijgen in het wit. Dat geldt ook voor de essentie van het zijn. Faverey probeert de dingen-an-sich te beschrijven, tegelijk wetende dat ze met die woorden aangetast raken. Daarom worden ze vaak ‘omhuld’ met wit. Hun ‘vanzelfsprekende’ manier van bestaan wordt zo uitgedrukt. Deze op zichzelf staande dingen hebben bij Faverey bovendien een goddelijke kwaliteit in hun onafhankelijkheid. Vandaar dat ik dit zie als een uitdrukking van de metafysische functie – de zevende functie van het wit bij Faverey. Binnen het hier gepresenteerde model voor het typografisch wit is altijd overlap mogelijk. Met name de eerste functie, de poëticale, valt vaak samen met andere functies. Wanneer een witregel een leegte oproept of een ‘verdwijnplaats’ is, zegt dat bijvoorbeeld ook iets over wat Faverey met zijn poëzie wil. Meestal zullen er meerdere functies tegelijk aan het werk zijn. Net als bij andere dichters worden voor bovenstaande functies vrijwel alle soorten wit aangewend, al gebruikt Faverey over het algemeen een klassieke en regelmatige vorm. het inspringwit bijvoorbeeld gebruikt hij niet. Het strofisch wit krijgt het meeste betekenis, en vervult zelfs een specifiek eigen functie, die de andere soorten wit zelden blijken te vervullen: het uitvoeren van de ‘sur place’. Ten slotte nog dit. Het moeilijkst uit te leggen is een zeker ‘net niet’- principe dat het wit van Favereys gedichten bewerkstelligt: de stok die tussen de wielen van het gedicht wordt gestoken. Steeds als je denkt een gedicht van Faverey te begrijpen of ‘voor je te zien’, blijkt er nog een draai aan te zitten die een vervreemdend of verstorend effect heeft op de betekenisvorming. De ‘draai’ speelt zich vaak af in het typografisch wit. Daar neemt het gedicht een wending en de lezer blijkt alweer op het verkeerde been te staan. Het wit is de plaats waar de betekenis ontglipt, en dat is de ultieme betekenis ervan.'(bladzijde 381-382 uit ‘Leegte, leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ door Yra van Dijk). Dit ging over Faverey; ik kan heel goed verder met mijn hommage. Ik denk dat ik morgen verder ga met me onderdompelen in ‘Intermezzo Paul Celan’. Hierin behandelt Van Dijk een aantal belangrijke aspecten van de poëzie van Paul Celan.