verder met de poëtica van Celan door Yra van Dijk. ‘Uit deze schets van Celans voornaamste poëticale opvattingen is gebleken dat zijn poëzie tegelijkertijd wel en niet is ingebed in de historische context van de Tweede Wereldoorlog. Die tegenstrijdigheid heeft de kritiek in twee kampen verdeeld. De vraag of biografische en historische achtergrondkennis nodig is om Celans poëzie te begrijpen, vormde lang het grootste twistpunt in de Celan-Forschung. Sommige critici zijn van mening dar het historische perspectief van de shoah het belangrijkste is. Zij zijn ervan overtuigd dat ‘one cannot read Celan’s poetry without reliving the pain and suffering of Jews under Nazi oppression’. De andere helft wil deze poëzie lezen in de autonome traditie van Mallermé, en niet per se in verband met de historische werkelijkheid. Om de kern van de discussie weer te geven, ga ik hier kort in op een dialoog die is gevoerd over het duistere gedicht ‘Du liegst im grossen Gelausche'(ll: 334). Peter Szondi droeg in zijn stuk ‘Eden’ een aantal historische en biografische feiten aan waarmee het gedicht volledig verklaarbaar bleek. In zijn boekje ‘Schibboleth’ gaat Derrida in op Celans gedicht en op de ontcijfering daarvan door Szondi, maar hij weet niet precies wat hij ermee aan moet. Het staat buiten kijf dat het gedicht er heel wat helderder van wordt, maar een dergelijke uitleg moet aan de andere kant verworpen worden omdat die andere lezingen en interpretaties uit zou sluiten: ‘À la fois essentielle et inessentielle’ noemt Derrida de uitleg. Hans-Georg Gadamer verzette zich naar aanleiding van deze kwestie fel tegen informatie van buitenaf die de poëzie zou moeten verhelderen:’es kommt doch wol allein darauf an, was ein Gedicht wirklich sagt – und nicht, was ein Verfasser meinste und viellieicht nicht zu sagen verstand’. Heynders is van mening dat ‘de historiciteit van tekst en lezer’ een concept is dat in een deconstructieve benadering wordt verworpen. Zij heeft dan ook de nodige kritiek op de ’thematiserende lectuur’ in Derrida’s ‘Schibboleth’, waarin hij ingaat op de data bij Celan. ‘Achter de gesuggereerde vrijheid ligt een conclusie a priori’, zo oordeelt Heynders over Derrida’s stuk. Wat Celan betreft, wijst zij op de ‘verstarring’ die er in de Celan-Forschung plaats heeft gevonden. Maar in de praktijk blijkt gelukkig voor vrijwel alle critici, ook voor Heynders, te gelden dat ze een ‘autonome’ invalshoek combineren met een lezing vanuit een historische, mystieke of filosofische context.’ (bladzijde 294-295 uit ‘Leegte, leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie door Yra van Dijk) Wordt vervolgd.