verder met de mystiek bij Celan gevolgd door ‘Het zwijgen bij Celan’ door Yra van Dijk. ‘Het gedicht is een ‘Atemkristall'(ll:31) en een ‘Atemwende’. Dat geeft aan in hoeverre het gedicht voor Celan een ‘levend’ en lichamelijk geheel is: het ademt en het blaast adem in; het schept en is een schepping. Een laatste punt uit de joodse mystiek dat van belang is voor Celans poëzie, is het commentaar op de Thora. Het boek is in zekere zin gevormd door de eeuwige dialoog die er over wordt gevoerd: het is een dialoog, waarbij de volgeschreven kantlijn een essentieel deel is van de tekst. Ook Celan, met zijn hermetische poëzie en zijn vele versleutelde verwijzingen, lijkt de lezer te willen uitnodigen tot studie en commentaar. Men heeft zijn uitspraak: ‘Lesen Sie! Immerzu nur lesen, das Verständnis kommt von selbst’ begrepen als een aansporing daartoe. Het zwijgen bij Celan. In de gedichten van Celan wordt het zwijgen genoemd, maar er wordt vooral veel in gezwegen. Er vallen pauzes in en breuken, ze verstommen vaak naar het einde toe, waar versregels bijvoorbeeld bestaan uit losse woorden of lettergrepen. Daarmee verbonden is de opvatting dat het zwijgen bij Celan een representatie is van het zwijgen van de slachtoffers en de doden. Hun gewelddadige verstomming wordt in deze poëzie herhaald. De meeste critici zijn het erover eens dat de stilte bij Celan niet moet worden beschouwd als iets wat buiten het gedicht staat, maar dat deze een integraal onderdeel ervan vormt: een van de ‘stemmen’ van het gedicht. Ook Lorenz brengt, ondanks zijn theologische invalshoek, Celans zwijgen in verband met de Holocaust. Deze poëzie moet worden gelezen als verwijzing naar het niet-gezegde, die een getuigenis is voor het bestaan van de mensen in de geschiedenis:’Und eine Dichtung, die das zu vermitteln trachte, entfalte ihre volle Bedeutsamkeit nur in einer “Atemwende”, also da, wo nicht gesprochen werden kann, wo noch immer der Atem stockt – vor Schrecken und Betroffenheit über das, was geschehen ist’. Tegenover dit opgelegde zwijgen stelt Celan de vanzelfsprekende stilte van de natuur. In de prozatekst ‘Gespräch im Gebirg’ noemt hij de natuurlijke stilte die anders is dan het menselijke zwijgen: ‘(…) en de stok zwijgt, de stenen zwijgen, en het zwijgen is geen zwijgen, geen woord is verstomd en geen zin, een pauze is het slechts, een woordgat, een leemte(…)’. In het zwijgen van Celan zit dus opnieuw de spanning die kenmerkend bleek voor zijn hele poëtica. Shira Wolosky omschrijft het poëtisch zwijgen bij Celan enerzijds als een teken van een breuk in de dialoog, een ‘rupture in the exchange’, en anderzijds als een bewust openhouden van het gedicht. Om een te volledige afsluiting te vermijden, wordt ’the space of difference that is also the space of integrity’ opengehouden. ‘The poems court, in this, an active obscurity, They insist both on silence and on the breaking of silence, where to be “unreadable” is both risk and invitation’. ( bladzijde 298-299 uit ‘Leegte, leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ door Yra van Dijk) Wordt vervolgd.