verder met het zwijgen en het wit bij Paul Celan door Yra van Dijk. ‘Aan Celans poëzie ligt, kortom, een permanente tegenstrijdigheid ten grondslag. De stilte voert naar het spreken, de literatuur naar de werkelijkheid, de omweg voert naar huis, de schaduw naar de waarheid, de ander voert naar het zelf, de blindheid naar het ware zien. Uit de spanning volgt de tweeledige eis die Celan aan het gedicht lijkt te stellen: het gedicht dient om het leed uit te spreken en het kwaad te vertellen, maar ook om daar doorheen te komen. Dezelfde dubbelheid lijkt zich in de stilte af te spelen: die is zowel de uitdrukking van een verstoorde menselijke taal, van een onzegbaar leed, als de mogelijke openheid waar een ontmoeting en iets nieuws zich zou kunnen afspelen. Het wit bij Celan. Hiervoor zijn we al een aantal functies tegengekomen die het wit bij Celan zou kunnen hebben. In de eerste plaats zou het een uitdrukking kunnen zijn van de onmogelijkheid om iets te zeggen: het is een vorm van zwijgen. Naar het einde toe worden Celans gedichten steeds ‘witter’: korter en gefragmenteerder. Aris Fioretos veronderstelt bijvoorbeeld dat Celan de Holocaust opriep met de metrische term cesuur, ook een soort witte plek binnen het gedicht, zij het niet altijd een typografisch gemarkeerde: ‘When he invokes the caesura, for example, Celan (who was surely aware of the term’s theoretical implications in Hölderlin and Benjamin) may also be using a term from metrics as a designation for that which has been named the Shoah’. Tegelijk beeldt het typografisch wit de afstand, de ‘omweg’ uit die moet voeren naar Celans ‘aanspreekbaar jij’, naar de lezer of de ander. Het is de tussenruimte die noodzakelijk is in ‘het dialogisch principe’. En het wit geeft het gedicht tenslotte ook zijn vorm, en maakt het op die manier tot een ‘Gestalt’ die Celan graag zag. Het wit maakt deel uit van de materiële tastbaarheid die een gedicht in deze opvatting moest hebben. Op die manier kon met behulp van het wit het arbitraire van de taal overwonnen worden: woord en ding raken elkaar weer als het gedicht werkelijk een lichaam krijgt. Aan deze drie mogelijke functies van het wit bij Celan kunnen we er nog een paar toevoegen op basis van de literatuur over Celan. Zo is het nodig om te wijzen op de betekenisloosheid van de witregels: hun ‘vide saturé de vide’, zoals Blanchot het noemt. Door hun leegte zorgen ze juist dat de betekenis onbepaald blijft. Celan zelf noemde de witte plekken ‘Lesestationen’, haltes in het lezen. Tussen de strofes lopen dan de ‘Kammlinien’: oorspronkelijk een term die duidt op de lijnen die de toppen binnen een gebergte verbinden.Daarmee wijst Celan op het feit dat er wel betekenislijnen getrokken kunnen worden maar dat er geen definitieve betekenisconstructie mogelijk is.'(bladzijde 299-300 uit ‘Leegte, leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ door Yra van Dijk) Wordt vervolgd.