verder met de gedichten van Celan door Yra van Dijk. ‘Naar aanleiding van deze lege plek schreef Menninghaus over de ‘Gestalt’, de presentatie van Celans taal. Hij stelt dat deze ‘woordruïne’ een dubbele expressiviteit heeft, omdat ze aan de ene kant een ontkenning is van betekenis, en aan de andere kant de presentie van de taal aangeeft. Ook in de enjambementen ziet hij deze beweging naar de ‘substantie’ van het woord toe: ‘und diese Substanz ist nichts anderes als die “entwortende”, nämlich den attributiven semantischen Instrumentalismus der Worte transzendierende und darin eine nicht-signifikative “Atemkurve” des Sprechens selbst hervorhebende Form ihres Stehens’. Dezelfde nadruk op de ‘Gestalt’ en de substantie van het woord is te zien in het enjambement in de tweede strofe van het volgende gedicht(l:237): …RAUSCHT DER BRUNNEN//Ihr gebet-, ihr lästerungs-, ihr/gebetscharfen Messer/meines/Schweigens.//Ihr meine mit mir ver-/krüppelden Worte, ihr/meine geraden.//Und du:/du,du,du/mein täglich wahr- und wahrer-/geschundenes Später/der Rosen-://Wieviel. o wieviel/Welt. Wieviel/Wege.//Krücke du, Schwinge. Wir–//Wir werden das Kinderlied singen, das,/hörst du, das/mit den Men, mit den Schen, mit den Menschen, ja das mit dem Gestrüpp und mit/dem Augenpaar, das dort bereitlag als/Träne- und-/Träne.// De woorden zijn ‘ver-/krüppelnden Worte’ geworden, hetgeen het enjambement uitbeeldt. Op meer plekken dient het wit van de pagina in dit gedicht om een probleem met het spreken uit te beelden – neem de onderbreking van ‘Wir” in de een na laatste strofe. Pas na een witregel kan de zin worden hernomen, met het besluit een ‘kinderlied’ te zingen. Met die zuivere manier van zingen kunnen de ‘Menschen’, die nog zijn gebroken in ‘Men’ en ‘Schen’, wellicht weer ‘heel’ worden. Het kinderlied is een vorm waarvan de eenvoud inderdaad vaak door Celan gezocht lijkt te worden in zijn gedichten, met hun herhalingen en ‘zangerigheid’. Hoewel de vele herhalingen in zijn poëzie soms de indruk kunnen geven van urgentie of van wanhoop, kan het gedicht soms ook ritmisch en muzikaal aandoen als een liedje.'( bladzijde 303-304 uit ‘Leegte, leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ door Yra van Dijk) Wordt vervolgd.