verder met de gedichten van Celan door Yra van Dijk. ‘Wat dat betreft is het betekenisvol dat het gedicht ‘Bergung’ uit Celans laatste, postuum verschenen bundel stamt, waarin de gedichten steeds korter en ‘witter’ werden. Waar de aangesproken ‘ander’ God zelf is, in Celans mystieke gedichten, is er ook een afstand die wordt uitgedrukt door de typografie. Bijvoorbeeld in het volgende fragment uit ‘Engführung'(l:203): […] die//Chöre, damals, die/Psalmen. Ho, ho-/sianna.//[…] De hapering en de fragmentatie van de lofprijzing drukken uit dat het regelrechte spreken over God niet mogelijk is. Of liever gezegd; niet meer mogelijk is sinds het ’toen’, het ‘damals’, dat naar een periode vóór de oorlog lijkt te verwijzen. Toch is niet alles verloren, blijkt uit de strofe die hierop volgt: Also/stehen noch Tempel. Ein/Stern/hat wohl noch Licht./Nichts,/nichts ist verloren.//Ho-/sianna.//[…] Stotterend wordt het gezang toch ingezet. Het wit van de pagina helpt hier om opnieuw de spanning te creëren die Celans poëzie kenmerkt. Enerzijds staan er nog tempels en is er niets verloren, anderzijds maakt de typografie duidelijk dat het gezang slechts stotterend door kan gaan. Ook in andere gedichten zien we het probleem van het geloof na de shoah uitgebeeld in het typografisch wit. Zo is ook het woord ‘ge-/segnet’ gebroken(l:249) en is er van het woord ‘rabbi’ in l:242 uiteindelijk alleen nog ‘Ra-‘ over. Een aparte categorie vormt het temporele van het typografisch wit. Bij de vorige dichters bleek dat de witregel als plaats waar de tijd stilstaat én doorloopt, extra betekenismogelijkheden gaf. Ook Celan buit die mogelijkheden uit. Soms wordt de tijd even stilgezet in het typografisch wit en wordt gezocht naar een ondeelbaar moment van tijdloosheid, een ‘kalendergat’, zoals het in dit korte titelloze gedicht wordt genoemd(ll:321): MERKBLÄTTER-SCHMERZ,/beschneit, überschneit://in der Kalenderlücke/wiegt ihn, wiegt ihn/das neugeborene/Nichts. Het ‘wiegen’ wordt hier ook uitgevoerd door de herhaling in regel vier. Zoals vaker bij Celan is de herhaling muzikaal en haast bezwerend. Het ‘nieuwgeboren niets’ krijgt een plek in het wit dat volgt op het gedicht.’ (bladzijde 309-310 uit ‘Leegte, leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ door Yra van Dijk) Wordt vervolgd.