verder met Blanchot over de poëzie van Celan.De inleiding is van Joke Hermsen en Henk van der Waal. ‘Het is in dit buiten van wereld, in deze ‘stervenskloof’ dat de gedichten van Paul Celan hun oorsprong vinden. Gedichten die de ervaring dragen van het al duizend maal gestorven zijn en toch nog leven, de ervaring van het moeten bestaan in een verdwenen wereld: ‘Die Welt ist fort, ich muss dich tragen’. In dit betekenisloze Buiten klinken , de ‘van nacht doorweekte stemmen’, horen we het onduidelijke gemurmel van de taal dat in het dagelijkse spreken vernietigd wordt, maar dat de poëzie juist probeert terug te vinden. Dit gemurmel van de taal, als de grens van het zegbare, is wat Blanchot de metgezel van het spreken noemt. Een metgezel die ‘bij voorbaat al verloren is’, omdat in het spreken het gemurmel wordt overstemd. De gedichten van Paul Celan werpen een blik op het Buiten, ‘hinaus in Unland und Unzeit’; staan in gesprek met de verloren metgezel en zijn op zoek naar een ‘Singbare Rest’. Ronddwalend in het buiten van de verdwenen wereld, tracht Celan het spreken vanuit de vrijheid van de leegte weer zin te geven, niet om een objectieve werkelijkheid te scheppen, maar om op weg te gaan naar een wereld die doortrokken is van het Buiten en die verrijkt is met de schaduw van de nacht: ‘Geef je spreken ook zin:/geef het de schaduw’.’ Dit was de inleiding. Nu Blanchot met ‘Spreek als laatste’. ‘Plato: ‘Want niemand weet iets van de dood’, en Paul Celan: ‘Niemand getuigt voor de getuige’. En toch kiezen wij ons altijd een metgezel, niet voor onszelf, maar voor iets in ons, buiten ons. Wij kiezen een metgezel die het gemis in ons nodig heeft om over de grens te gaan die wij nooit zullen bereiken. Het is een metgezel die we bij voorbaat al verloren hebben, het is het verlies zelf dat voortaan in ons huist. Waar de getuige te zoeken van dat waar geen getuige van is? Wat wij hier lezen, bereikt ons via een tot het uiterste gespannen taal, waarin de woorden samengevoegd zijn, niet om een eenheid te vormen en niet vanwege hun betekenis, maar alleen vanwege hun gericht zijn op…'(bladzijde 13-14-15-16-17 uit ‘Spreek als laatste’ van Maurice Blanchot) Wordt vervolgd.