verder met Blanchot over Celan; Spreek als laatste. ‘Wat we hier zien, in deze vaak zo korte gedichten waar de woorden en de zinnen vanwege het ritme van hun onbegrensde bondigheid door wit omgeven lijken te zijn, is dat dit wit, deze onderbrekingen en deze stiltes geen adempauzes zijn, maar dat zij juist van een strengheid zijn die nauwelijks enige verslapping toestaat. Deze niet-verbale strengheid is niet bedoeld om betekenis te dragen, want dan zou de leegte eerder een verzadiging dan een gebrek zijn. De leegte is echter verzadigd met leegte. Wat mij bij een eerste lezing van deze gedichten het meeste bijblijft, is dat deze vaak zo stugge taal (zoals bij de latere Hölderlin) – een taal die misschien eerder schril dan stug is, vanwege de soms zo snijdende toon die verder reikt dan het mogelijk zingbare – nooit een woord van geweld voortbrengt, nooit agressief is jegens de ander en door geen enkele destructieve bedoeling gedreven wordt. het is alsof de eigen vernietiging al heeft plaatsgevonden, zodat anderen daarvoor behouden blijven en zodat ‘een door het donker gedragen teken bewaard wordt’. Wat beoogt deze taal? ‘Spreektralie’: spreken, zou dat een verblijf achter tralies betekenen? Tralies die ofwel de belofte van de vrijheid van een buiten aankondigen ofwel het uitblijven daarvan: van de sneeuw, van de nacht, van de plaats die een naam heeft of er geen heeft. Of zou het woord spreektralie er op wijzen dat men nog steeds de hoop levend houdt dat er iets te ontcijferen valt? In dat geval zou het spreken nog opgesloten zijn in de oude illusie dat de betekenis en de waarheid vrij zijn, daar, in het landschap, waar ‘het spoor niet bedriegt’. Maar laat, net zoals het schrift zich als een soort ding laat lezen, als het buiten van een ding dat zich rond het ding verdicht, niet om het te benoemen, maar om zich in te schrijven ‘in de deining van dwalende woorden’, laat het buiten zich op deze wijze ook niet als een schrift lezen, als een schrift zonder verband, dat altijd al buiten zichzelf is? ‘Gras, uitelkaargeschreven’. (bladzijde 17-18-19 uit ‘Spreek als laatste’ van Maurice Blanchot) Wordt vervolgd.