verder met het opstel van Jan Roelans; ‘Paul Celan. De datum en het schrift’. ‘Onze gehechtheid aan data beschrijft Celan in het gedicht “Huhediblu”: “Oh quand refleuriront, oh roses, vos septembres?”. Wij verlangen minder naar de rozen zelf, meent Derrida, dan naar de tijd van de rozen. Precies van deze tijd draagt het gedicht het spoor, sterker nog: “cette trace est le poème”. Aangezien het tot de essentie van de datum behoort datgene wat het wil bewaren op het spel te zetten, zal het gedicht de grens tussen het leesbare en onleesbare moeten doen vervagen. Deze “tijd” van op-het-spel-zetten is het moment waarop het schibbolet kan worden doorgegeven: “il y a la communication, le “schibboleth” circule entre les mains (…) entre quelques-uns, un nombre fini, toujours”. Poëzie is dus een gedenken, een “zegenen” van de “datum” die erin voorkomt. Deze is wat blijft (of niet blijft)in de rest: het gedicht beweegt zich zo naar de “as”. En het is evident dat in Celans lyriek de “Asche ausgebrannter Sinngebung” nooit afwezig is. Poëzie draagt echter ook de datum van het schrijven zelf met zich mee. Indirect refererend naar het “welchen Daten schreiben wir uns zu?” uit de “Meridian” wijst Derrida erop hoe beide data op elkaar afgestemd zijn: de datum van het schrijven “est à la même date que celle qu’il (le poème) bénit”. Dit gericht-zijn-op brengt de u-topie tot stand, de “non-lieu”, waarvan ook in de “Meridian” sprake is. Het “essentiële” en het “empirische” lopen hier volgens Derrida door elkaar, de “uitwendige” aanleiding tot en de “innerlijke” groei van het gedicht. Het is volgens hem moeilijk om tussen deze twee data te onderscheiden, des te meer omdat de originele datum alleen maar beschreven kan worden met behulp van conventionele, herhaalbare tekens: hij wordt zo tot een soort fictie. Daardoor komt bovendien het onderscheid tussen het “constatieve” karakter van een gedicht (verwijzen naar een gebeurtenis) en het “performatieve”(nu schrijven en gedenken) op de helling te staan: “une date, est-ce vrai? Quelle est la vérité de cette fiction, la vérité non-vraie de cette vérité?”. Het is een waarheid van de aard van het schibbolet, die niet tot een eenduidige betekenisgeving die er aan de basis van zou liggen, hermeneutisch herleid kan worden. Het houdt dan ook verband met Hölderlins inzicht in de “Rheinhymne”: “Ein Rätsel ist Reinentsprungenes”. Wat mogelijk “reinentsprungen” is, ligt voor ons in herhaalbare, uit hun “oorspronkelijke” positie altijd al verschoven tekens, inscripties, namen, wier “incision” dus ‘wezenlijk’ een “indécision” impliceert. Deze bij de interpretatie te respecteren vergt niet minder nauwgezetheid van de lezer dan de eventuele poging het gedicht “restlos” te analyseren.'(bladzijde 48-49 uit het essay van Jan Roelans ‘Paul Celan. De datum en het schrift’ uit de bundel ‘In het licht van de letter’, ‘Zes oefeningen in deconstructie’) Wordt vervolgd.