met Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’. ‘Als een besnijdenis slechts een keer plaatsvindt, is die keer dus ‘a la fois,at the same time’, de eerste en laatste keer. Dat is de schijn – archeologie en eschatologie – waarom we hier moeten heencirkelen, en om de ring die zich daarin aftekent, die daartegen afgesneden staat of zich daaruit losmaakt. Die ring verbindt een vingerring – die van de verbintenis -, met de verjaardatum en de weerkeer van het jaar. Ik spreek dus tegelijkertijd over de besnijdenis en over de ene keer; anders gezegd, over datgene wat steeds terugkeert om zich te markeren als de enige keer: wat wel een datum wordt genoemd. Het gaat er mij hier niet allereerst om te spreken over de datum in het algemeen, maar eerder om te luisteren naar wat Paul Celan daarover zegt. Of beter nog: om te zien hoe hij zich uitlevert aan de inscriptie van onzichtbare, wellicht onleesbare data:jaardagen en verjaringen, ringen, constellaties en herhalingen van singuliere, unieke, onherhaalbare gebeurtenissen:’unwiederholbar’ is zijn woord. Hoe moeten we een datum toeschrijven aan iets wat zich niet herhaalt, als de datering zich mede beroept op een bepaalde vorm van weerkeer, als ze weerklinkt in de leesbaarheid van een zekere herhaling? Maar ook: hoe zouden we ooit iets anders kunnen dateren dan wat zich nooit meer zal herhalen? Nu ik eenmaal het onherhaalbare (unwiederholbare) heb genoemd en opmerkzaam heb gemaakt op de Franse taal en de grenzen van de vertaling, kom ik in de verleiding hier het gedicht met Franse titel ‘A la pointe aceree(1)’ te citeren, niet omdat het direct verband zou houden met de chirurgie van de besnijdenis, maar omdat het zich – ’s nachts – orienteert op de weg van vragen ‘Nach/den Unwiederholbaren’ , naar het onherhaalbare. En dan blijf ik allereerst stilstaan bij de kleine korreltjes wit krijt op een bord, een soort niet-schrift waarin het sediment van de taal verhardt: //Ungeschriebenes, zu/Sprache verhartet[…]//Du non-ecrit, durci/en langue[…]//Wat ongeschreven is, tot/taal verhard[…](2) Zonder schrift, niet-geschreven, wordt het ongeschrevene afgelost door de vraag naar het lezen van een bord dat jij bent, misschien. Jij bent een bord of een deur: veel later zullen we nog zien hoe een woord zich kan richten tot, ja kan toevertrouwen aan een deur, staat kan maken op een deur die naar de ander openstaat.’ (bladzijde 8-9 uit ‘Sjibbolet voor Paul Celan’ door Jacques Derrida) Wordt vervolgd.