met Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’. ‘Paden(Wege):iets komt,dat gaan kan(Etwas,das gehn kan,[…]kommt).Wat is gaan,komen gaan, komen en gaan? En hart worden? Over welke komst,over welk singulier gebeuren gaat het hier?Over welke onmogelijke herhaling(Nach/dem Unwiederholbaren,nach/ihm…)? Hoe gebeurt dat, hart worden?Laten we vooralsnog geen beroep doen op Pascal of op Heidegger die de eerste er overigens van verdenkt te zeer voor de wetenschap te zijn gezwicht en het oorspronkelijke denken van het hart te zijn vergeten. Wellicht snelt deze of gene die mij over datum en besnijdenis hoort spreken,al direct vooruit naar het ‘besneden hart’ van de Schriften. Dat zou te haastig zijn,en te gemakkelijk.De scherpe ellips van Celan vraagt meer geduld;zij eist discretie.De wet ligt in de cesuur.Doch deze trekt zich samen in de discretie van het discontinue,in de snede van de verhouding tot de ander of in de interruptie van de aanspraak of adressering – net als bij de aanspraak of adressering zelf. Zoals u al vermoedde,heeft het geen enkele zin een schending aan te brengen tussen de geschriften van Celan over de datum,geschriften die het thema van de datum uitdrukkelijk noemen,en anderzijds de dichterlijke sporen van de datering zelf. We zouden Celan niet langer lezen,wanneer we ons zouden verlaten op een verdeling tussen een theoretisch,filosofisch,hermeneutisch of poëticaal vertoog over het verschijnsel ‘datum’ en daartegenover het dichterlijk procédé waarin de datering feitelijk in het werk wordt gesteld.'(bladzijde 12-13 uit Derrida ‘Sjibboleth voor Paul Celan’) Wordt vervolgd.