met Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’. ‘Deze vraag rond de datum,deze hypothese (‘Wellicht…’),wordt door Celan gedateerd;zij betreft vandaag de dag ieder gedicht van vandaag,de nieuwheid van elk dichtwerk van onze tijd – een nieuwheid die op de datum van vandaag als unieke,singuliere eigenschap heeft te dateren (op overgankelijke wijze),data indachtig te blijven (Daten eingedank zu bleiben). Wat de poetica van vandaag dateert is misschien wel een inscriptie van de datum,of althans een bepaalde (recente) opheldering van een poetische behoefte die op haar beurt niet van vandaag de dag dateert.Het zij zo. Maar – de zinnen die we zojuist hebben gehoord worden gevolgd door een drievoudig ‘Maar’. Het eerste, minst energieke, minst opponerende ‘maar’ werpt in het spoor van het andere als ik wederom dezelfde vragen op:hoe zou een andere datum,onvervangbaar en enkelvoudig,de datum van het andere,de datum voor de ander,ontcijferd,overgeschreven,vertaald kunnen worden?Beter nog:hoe zou ik mezelf daarin kunnen overschrijven? En hoe zou herinnering daarvan en daaraan nog toekomst kunnen hebben?Welke toekomstige data bereiden wij in een dergelijke transcriptie voor? Dat is het eerste ‘Maar’. De ellips van de zin is zuiniger dan ik heb kunnen weergeven en de pakkende soberheid ervan is slechts te tekenen,dat wil zeggen te dateren,vanuit het eigen idioom,vanuit de specifieke manier waarop iemand zijn taaleigen bewoont of behandelt (getekend:Celan,op deze plek binnen de Duitse taal,die zijn enige eigendom was).’Maar schrijven wij ons niet allemaal vanuit dergelijke data neer?En welke data schrijven wij ons toe?'(Aber schreiben wir ons nicht alle von solchen Daten her?Und welchen Daten schreiben wir ons zu?).(15) Hier weerklinkt het tweede Maar:na een witregel,de markering van een langdurige stilte,een tijd van overweging waarin de voorafgaande vraag doorloopt. Zij laat het spoor van een bevestiging achter, waartegen zich een tweede bevestiging verheft,al was het maar om de eerste te compliceren.En de kracht van de tegenstelling zet zich in zijn bezieling door tot in het uitroepteken:’Aber das Gedicht spricht ja!Es bleibt seiner Daten eingedenk,aber – es spricht.Gewiss,es spricht immer nur in seiner eigenen,allereigensten Sache’.'(bladzijde 16-17 uit Jacques Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’)Wordt vervolgd.