met Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’. ‘Of de volgende strofe,in Einmal(Eenmaal,Une fois),waar het woord ichten zo lastig te vertalen blijft;het herhaalt in zekere zin het vernietigde,zonder de ontkenning daarvan,in iets wat tegelijkertijd klinkt als de voortbrenging of stichting van een ik(ich),één en oneindig,één maal en tot in het oneindige,de stap tussen niets(Nichts) en licht(Licht). Eins und Unendlich,/vernichtet,/ichten.//Licht war. Rettung./// Un et infini,/anéanti,/néantir.//Lumière fut. Délivrance./// Een en Oneindig,/ontwricht,/ichten.//Licht was. Redding.(46)/// Als de datum leesbaar wordt,zegt zijn sjibbolet ons:’Ik'(bijna niets,één enkele keer,één keer tot in het oneindige herbegonnen,maar juist daardoor eindig,en bij voorbaat de herhaling af-perkend),ik ben,ik ben slechts een chiffre dat herdenkt wat aan vergetelheid zou zijn prijsgegeven,ertoe voorbestemd zou zijn een naam te worden voor een beperkte tijd,de tijd van een roos,een naam van niets, ‘stem van niemand’, niemandsnaam:as. Als verlangen of gift van het gedicht is de datum,in een beweging van zegening,op weg naar as. Dat betekent niet dat ik ervan uitga dat de zegening een bepaald wezen zou hebben,waarvan dit een wonderlijk voorbeeld zou zijn. Ik zeg niet:U weet,wij weten wat een zegening is,welnu,hier hebben we er een die zich richt tot as. Nee,misschien tekent het wezen van de zegening zich af vanuit het dichterlijk gebed,de zang van een zijnsloze rest,de ervaring van as in de crematie van de datum,vanuit de ervaring van de datum als verassing. Deze zou hier dan niet langer duiden op de,besliste dan wel afgewezen, handeling van iemand die zich afvraagt of hij al dan niet moet overgaan tot verbranding van dit levende wezen of archief,tot vernietiging door vuur waarbij niets rest dan as. De verassing waarover ik spreek vindt vóór elke handeling plaats;zij brandt van binnen uit. Daarin verteert de datum zichzelf precies op het vervalsmoment van zijn productie,van zijn genese of zijn inscriptie:van zijn wezen en zijn bestaanskans. Net als de septemberrozen roept de niemandsroos op tot zegening van wat resteert van wat niet resteert,wat in deze rest (singbarer Rest) niet resteert,het stof of de as. De hartmond die de asstof zegent,zegent uiteindelijk toch weer de datum. Hij zingt ja,amen tot het niets dat resteert(een niets resteert niet)en zelfs tot de woestijn waarin er niemand meer zou zijn om de as te zegenen. Opnieuw Psalm:'(bladzijde 72-73-74 uit Jacques Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’) Wordt vervolgd.