verder met Derrida na deze hapering. Uit ‘Sjibbolet voor Paul Celan’. ‘Het gedicht kan ze vermelden door ze in zijn zinsverloop op te nemen: dan is het zelf een scheurkalender. De aldus gemarkeerde datum komt niet noodzakelijkerwijze overeen met die van het schrijven,het gebeuren van het gedicht. Hij representeert eerder het thema dan de signatuur ervan. Maar ook al is dit onderscheid tot op zekere hoogte noodzakelijk,toch blijft het in zijn relevantie begrensd. Waar moeten we deze grens situeren? Zij heeft de vorm van een ring. Vanuit de omwenteling waarover we het al gehad hebben,neigen de herdenkingsdagen en de herdachte datum ertoe samen te vallen of zich samen te voegen in een geheime (ver)jaardag. Het gedicht is deze verjaring,die het bezingt of zegent,deze gegeven ring,zegel van verbond en belofte. Het heeft dezelfde datum,is aan dezelfde datum als degene die door het gedicht gezegend wordt;het is op en aan(à) die datum;het geeft hem,hergeeft hem aan de datum waarvan het deel uitmaakt en waarin terzelfder kere zijn bestemming vindt. Op dit punt,op deze altijd reeds gepasseerde,altijd nog toekomstige plek wordt de grens tussen de zogenaamd uitwendige omstandigheden,de ‘empirische’ datum,en de inwendige genealogie van het gedicht uitgewist. Doch deze genealogie is gedateerd,ze vormt niet een wezenlijke,universele,tijdloze beweging. Ook een sjibbolet passeert deze grens:voor een dichterlijke datum,een gezegende datum vindt het verschil niet langer plaats tussen het empirische en het wezenlijke,tussen het contingente buiten en de noodzakelijke intimiteit. Deze niet-plaats,deze utopie,is het plaats-hebben of gebeuren van het gedicht als zegening,het (wellicht) absolute gedicht waarvan Celan zegt dat het er niet is (..das es nicht gibt!). Mét dit onderscheid tussen het empirische en het wezenlijke raakt ook een bepaalde limiet vertroebeld:die van het filosofische onderscheid,de filosofische distinctie. Dan bevindt,hervindt de filosofie zich in de contreien van het dichterlijke,dan wel de literatuur. Zij hervindt zich er,zij gaat er niet per se verloren,zoals wel gedacht wordt door sommigen die in hun kalme lichtgelovigheid menen te weten waar deze grens loopt en zich daaraan bangelijk en naïef,zij het niet onschuldig,vastklampen,verstoken van wat we filosofische ervaring zouden moeten noemen:een vragende oversteek van grenzen,ongewisheid over de limiet van het filosofisch veld – en bovenal verstoken van ervaring van de taal,van de dichterlijke of literaire taal evengoed als van de filosofische.'(bladzijde 79-80 uit Jacques Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’) Wordt vervolgd.