met Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’. ‘Vandaar het voorrecht van wat we de code noemen: de institutie van de kalender die ons in staat stelt jaren,maanden en dagen te benoemen,te klasseren(calare);of van de klok die de omwenteling der uren slaat en afmeet. Net als de kalender benoemt de klok de terugkeer van het andere,het gans andere,in het zelfde. Maar in Uhr en Stunde, door zoveel gedichten,moeten we iets anders en méér horen dan alleen thema’s of objecten. Het uur schrijft,het uur spreekt,het roept het gedicht aan of schrijft het toe,provoceert het,convoceert het,vaart ertegen uit en spreekt het aan,zoals het ook de dichter aanspreekt en opeist;het laat het komen tot zijn uur. Nacht spreekt over een ‘Zuspruch der Stunde(50):een aansporing,misschien een troost,maar allereerst een geadresseerd woord. En die Zuspruch wordt elders beantwoord door een ‘Gespräch’ van het uur,een dialoog,een gesprek met de stonde die rond wentelt,een woord dat met het uur gedeeld wordt:// Die Stunde,deine Stunde,/ihr Gespräch mit meinem Munde.//Mit dem Mund,mit seinem Schweigen,/mit den Worten,die sich weigern.// Cette heure,ton heure,/son dialogue avec ma bouche.//Avec la bouche,avec son silence,/avec les morts qui se refusent.// Deze stonde,jouw stond/haar gesprek met mijn mond.//Met de mond,met zijn zwijgen,/met de woorden,die weigeren.(51)// Net als een zonnewijzer of elk ander handvest wijst de uurmarkering het subject zijn plek toe,geeft het een plaats;haar aanspraak grijpt de ondertekenaar of de dichter aan,nog voordat deze het uur markeert of aangeeft. Zoals het initiatief volgens Mallermé de woorden toekomt,zo komt het ook het uur toe. De dichter wordt erdoor uitgelokt,geprovoceerd,met andere woorden geconstitueerd. Zodoende komt hij vanuit het uur tot verschijning. Als weerkeer en discontinue ronde van uren meet het hier van de wijzer het nu gespatieerd af. Deze discretie,deze ‘urencesuur'(Stundenzäsur) (52),cadens,kans en verduring,scandeert het gedicht van oorsprong af. Doch deze poëtica van het ritme of de spatiëring betreft niet alleen de vorm van de taal,maar zegt ook iets over de oorsprong van de zin,en over de zin van de taal. In ‘Und mit dem Buch aus Tarussa’ staat de ‘urencesuur’ in het hart van het gedicht.'(bladzijde 80-81 uit Jacques Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’) Wordt vervolgd.