gedicht van Paul Celan uit ‘Die Niemandsrose’; ‘BEI TAG///Hasenfell-Himmel. Noch immer/schreibt eine deutliche Schwinge./// Auch ich,erinnere dich,/Staub-/farbene,kam/als ein Kranich.’ (bladzijde 151 uit ‘Paul Celan Die Gedichte’;herausgegeben und kommentiert von Barbara Wiedemann. Rudi Fuchs; ‘Staat van ervaring’, vervolg. ‘In 1992,ter voorbereiding,heb ik samen met Judd alle prenten en hun proefdrukken(bij elkaar tegen de 300 bladen,vanaf 1951)nauwkeurig bekeken. Hij gaf commentaar – en daarbij heb ik geleerd hoe praktisch en handwerkelijk dat maken van prenten was. Er was niet zozeer een idee maar een motief,meerdere motieven. Daarmee was hij bezig:kijken hoe een bepaalde kleur met een motief werkte of niet. Er is in de houtsneden geen sprake van handschrift – maar er was een andere beheersing van de materiële staat. Die kwam voort uit ervaring:en wat kunsthistorici aanzien als esthetisch principe is niet iets wat de kunstenaar eerst heeft bedacht en toen uitgevoerd. Ook dat principe groeit uit ervaring:de ervaring van het maken. Hij gaf mij een houtsnede cadeau:horizontale zwarte lijnen op wit – en schreef eronder:rejected proef. Het is een zeer bijzonder document omdat het dat maken laat zien in een staat van wording. Anders gezegd: de afgekeurde proefdruk laat een moment van ervaring zien wanneer Judds oog(niet zijn denken)vaststelt dat er aan de contour van één van de zwarte balken minieme kartelingen zitten die de precieze kracht van het zwart verstoren. Hij wees ze aan;en toen moest ik denken aan hoe kwaad hij kon worden als hij ergens een oud werk met een kleine beschadiging zag:bijvoorbeeld een inkeping in een scherp gezaagde houten rand. Zo’n beschadiging is een belediging voor de geduldige zorgvuldigheid waarmee de kunstenaar een werk heeft gemaakt – zelfs als het, zoals bij Judd of Nauman of Kounellis, onder hun loerend toezicht door anderen is gefabriceerd. Het is toch hun werk. Zelfs bij kunstenaars die ogenschijnlijk los en impulsief of zelfs slordig werken,is er die waakzaamheid voor hoe het ding er precies moet uitzien. Ik weet dat uit ervaring van Joseph Beuys en Georg Herold;en ik weet zeker dat het bij Schwitters of Yves Klein niet anders was. Toen Judd mij zijn prenten liet zien,blad na blad en dan weer terug naar een eerder blad (heen en weer,ook naar de mislukte bladen) zag ik hoe een kunstenaar,in de loop van zo’n oeuvre,langzaam een eigen materiële wereld binnendringt;al doende leert hij daar en al doende verzamelt hij ervaringen die elkaar versterken en dan oeuvre worden. ik begon te begrijpen dat kunstenaars geen fantasie hebben. Ze verzinnen niets. Ze gebruiken hun ervaringen en zorgen ervoor dat die niet doodloopt in routine. ‘Kunstwerken zijn staten van ervaring’. Fantasie is iets wat amateurs hebben;die denken dat ze het ongerijmde moeten verzinnen en dat is kunst.'(bladzijde 158-159 uit ‘Rudi Fuchs tussen kunstenaars, een romance’)Wordt vervolgd.