nog steeds eerst een gedicht van Paul Celan. Ik ben al een tijd met hem bezig. Het hoort zo. Uit ‘Sprachgitter’; ‘EIN TAG UND NOCH EINER’// Föhniges Du.Die Stille/flog uns voraus,ein zweites,/deutliches Leben.// Ich gewann,ich verlor,wir glaubten/an düstere Wunder,der Ast,/rasch an den Himmel geschrieben,trug uns,wuchs/durchs ziehende Weiss in die Mondbahn,ein Morgen/sprang ins Gestern hinauf,wir holten,/zerstoben,den Leuchter,ich stürzte/alles in niemandes Hand.’ (bladzijde 105 uit ‘Paul Celan Die Gedichte’. Herausgegeben und kommentiert von Barbara Wiedemann.) Vervolgens het voorwoord bij ‘Oog en geest’ van Claude Lefort.Een vervolg. ‘Aan het einde van een kritiek van de cartesiaanse methode,die een nieuwe idee van de filosofie vereist, verklaart Merleau-Ponty:'[…]deze filosofie,die tot stand gebracht moet worden,bezielt nu de schilder,niet wanneer hij zijn meningen over de wereld tot uitdrukking brengt,maar in het ogenblik waarop zijn zien gebaar wordt,wanneer hij,zoals Cézanne zei,”in schilderijen denkt”.’ Zo maakt hij duidelijk dat het niet vanuit het zuivere denken is wanneer de filosofie de ondervraging doorvoert tot aan de vragen: Wat is denken? Wat is de wereld,de geschiedenis,de politiek of de kunst,elke ervaring die het denken voor zijn rekening neemt? De filosofie kan en mag haar weg alleen beginnen wanneer zij het raadsel opneemt dat de schilder obsedeert,wanneer zij op haar beurt kennis en schepping verbindt,in de ruimte die het werk opent,wanneer zij met woorden laat zien. ‘Oog en geest’ wijst niet alleen deze weg aan,maar tekent hem reeds uit door een bepaalde schrijfstijl;het formuleert niet alleen een eis,maar maakt die ook zintuiglijk waarneembaar. De bezinning op de schilderkunst verschaft de auteur het hulpmiddel van een nieuwe taal,die heel dicht bij de literaire en zelfs de poëtische taal staat;een taal die argumenten gebruikt,zeker,maar die er ook in slaagt zich te onttrekken aan alle kunstgrepen van de techniek,waarvan een academische traditie had doen geloven dat deze onverbrekelijk verbonden was met het filosofische vertoog.'(bladzijde 13. Dit was het voorwoord van Claude Lefort bij ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty.) Morgen dus ‘Oog en geest’. Elke dag minstens een bladzijde.