met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘Men bevindt zich altijd vóór de diepte,of er voorbij. Nooit zijn de dingen achter elkaar. De onderlinge grensoverschrijding en de verborgen aanwezigheid van de dingen maken geen deel uit van hun definitie,ze brengen slechts mijn onbegrijpelijke saamhorigheid met een ervan,mijn lichaam,tot uitdrukking,en in alles wat ze aan positiefs hebben blijven het gedachten die ik vorm en geen eigenschappen van de dingen:ik weet dat op ditzelfde moment iemand anders de ergens anders staat – of nog beter:God,die overal is – tot hun schuilplaats zou kunnen doordringen en ze in hun volle omvang zou kunnen zien. Wat ik diepte noem,is niets of het is mijn deelneming aan een Zijn zonder voorbehoud,in de eerste plaats aan het zijn van de ruimte aan de andere kant van ieder gezichtspunt. De dingen overschrijden elkaars grenzen omdat ze buiten elkaar zijn. Het bewijs hiervan is dat ik diepte kan zien bij het kijken naar een schilderij dat,zoals iedereen zal toegeven,geen diepte heeft,en dat voor mij de illusie van een illusie tot stand brengt… Dit zijn met twee dimensies,dat mij er nog een laat zien,is een zijn met een opening of,zoals de mensen van de renaissance zeiden,een venster… Maar het venster ziet per slot van rekening slechts uit op de ‘partes extra partes’,op de hoogte en de breedte die alleen vanuit een andere gezichtshoek worden gezien,op de absolute positiviteit van het Zijn.'(bladzijde 36 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd. Nu verder met Cantos 4 van Ezra Pound vertaald door Rein Bloem. ‘Gevlekt wild van het woud;/ Goud,goud,een schoof van haar,/ Vol van korenaren,/ Laai,laai in de zon,/ De honden jagen naar Acteon./ Struikelt,struikelt door het woud,/ Stamelt,stamelt Ovidius:/ ‘Pergusa…poel…poel…Gargaphia’,/ ‘Poel…poel van Salmacis.’/ Het lege harnas schudt als de zwaan beweegt./// Zo regent licht,zo stroomt,e lo soleils plovil/ Het vloeiend en ruisend kristal/ onder de knieën der goden./ Plooi over plooi,dunne glans van water;/ Beek bedekt met witte bloemen./ De pijnen van Takkasago/ groeien met de pijnen van Isé!/ Het water wervelt op het blinkend bleke zand in de bron van de lente/ ‘Zie de Boom der Gezichten!’/ Gevorkte taktoppen,vlammen als met lotus./ Plooi over plooi/ De ondiepe,kolkende stroom,/ onder de knieën der goden./// Toortsen smelten in de gloed,/ de bak-kraam op de hoek in brand,/ Blauw agaat overtrekt de lucht (als in Gourdon die keer)/ geknetter van hars,/ Sandalen van saffraan bebloemen de smalle voet:Hymenaeus,oh,/ Hymenaeus oh,Aurunculeia! Hymenaeus,oh!/ De bloedrode bloem geworpen op het sneeuw-witte steen’ (bladzijde 37 uit ‘Ezra Pound 15 Cantos’ vertaald en verzorgd door H.C. ten Berge) Wordt vervolgd.