met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘Het zien krijgt opnieuw zijn fundamentele vermogen terug om meer te manifesteren,meer te laten zien dan het ziet. En omdat ons is gezegd dat een beetje inkt voldoende is om bossen en stormen te laten zien,moet het zijn imaginaire wereld hebben. Zijn transcendentie wordt niet meer aan een lezende geest uitbesteed,die de botsingen van het licht-ding op de hersenen ontcijfert en die dit evengoed zou doen als hij nooit een lichaam had bewoond. Het gaat er niet langer om over de ruimte en het licht te spreken,maar om de ruimte en het licht die daar zijn te laten spreken. Een eindeloze vraag,omdat het zien waar zij zich tot richt zelf een vraag is. Alle onderzoekingen die men afgesloten meende,openen zich opnieuw. Wat is de diepte,wat is het licht,het ri ro óv- wat zijn zij,niet voor de geest die zich van het lichaam afsnijdt,maar voor die waarvan Descartes heeft gezegd dat hij erin uitgestort is – en tenslotte niet alleen voor de geest,maar ook voor deze dingen zelf,aangezien ze ons doorkruisen,ons omvatten? Welnu,deze filosofie,die tot stand gebracht moet worden,bezielt de schilder,niet wanneer hij zijn meningen over de wereld tot uitdrukking brengt,maar in het ogenblik waarop zijn zien gebaar wordt,wanneer hij,zoals Cézanne zei, ‘in schilderijen denkt’.'(bladzijde 43 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd. Nu verder met Cantos 8 van Ezra Pound. ‘Maar hij bleek niet in staat Dionysius/ Tot enige verbetering te brengen./ En in de poort te Ancona,tussen de voor-/ En de hoofdpoort/ Bondgenoot Sigismundo,door een vijandige macht heengetrokken/ Om een of ander verdrag te versieren,gaat door één poort/ En die grendelen ze af alvorens de volgende open te doen,/ en hij zegt:/ ‘Nu hebt u mij/ Als een vis in een fuik gevangen.’/ En de kapitein van de wacht zegt:’Ja Messire Sigismundo,/ Maar we willen deze stad voor onszelf.’/ Met de kerk tegen hem,/ Met de Medici-bank voor zichzelf,/ En het weekdier Sforza tegen hem/ Sforza Francesco,de vetkwab,/ Die hem (Sigismundo) zijn (Francesco’s)/ Dochter in september uithuwelijkte,/ Die Pèsaro stal in oktober (volgens Broglio bestialmente),/ Die in november aan de zijde der Venetianen stond,/ Van de Milanezen in december,/ Milaan in november verkocht,Milaan in december weer roofde/ Of iets van die aard,/ Die in de lente Milanezen leidde,/ In de midzomer Venetianen,/ In de herfst Milanezen/ En Napels’ bondgenoot was in oktober;/ Hij,Sigismundo,templum oedificavit/ In Romagna,waar het wemelde van veedieven,/ en de kudde verspeeld in de bedding,/ Maar tot ’50 nooit werkelijk verloren,/ en tot het einde,in Romagna,nooit werkelijk verloren,/ Zodat Galeaz Pèsaro verpatste ‘om betaling voor zijn vee te verkrijgen.” (bladzijde 57 uit ‘Ezra Pound 15 Cantos’ vertaald en verzorgd door H.C. ten Berge) Wordt vervolgd.