verder met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘Het kunstwerk zelf heeft het veld geopend van waaruit het in een ander licht verschijnt,het verandert zelf van gedaante en wordt het vervolg;de eindeloze herinterpretaties waarvoor het zich rechtmatig leent veranderen het slechts in zichzelf. En wanneer de historicus onder de manifeste inhoud het surplus en de dichtheid van zin terugvindt,het weefsel dat het werk een lange toekomst bereidde, dan leggen deze actieve zijnswijze,deze mogelijkheid die hij in het kunstwerk onthult,dit monogram dat hij erin ontdekt,de grondslag voor een filosofische overdenking. Maar dit werk vereist een lange vertrouwdheid met de geschiedenis. Ons ontbreekt het aan alles om het uit te voeren,zowel aan deskundigheid als een plaats. Omdat de macht of het voortbrengend vermogen van kunstwerken eenvoudigweg elke positieve betrekking van causaliteit en afstamming te buiten gaat,is het niet onterecht dat een leek,wanneer hij zijn herinnering aan enkele schilderijen en boeken laat spreken,zegt hoe de schilderkunst in zijn overdenkingen ingrijpt en bij hem het gevoel vastlegt van een diepgaande disharmonie,van een wijziging in de betrekkingen tussen de mens en het Zijn wanneer hij op massale wijze een universum van klassiek denken confronteert met de onderzoekingen van de moderne schilderkunst. Een soort geschiedenis door contact,die misschien niet buiten de grenzen van een persoon treedt,maar toch alles aan de omgang met de anderen heeft te danken…'(bladzijde 45-46 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd. Nu weer Ezra Pound, Cantos 13. ‘Kung liep/ de vorstelijke tempel voorbij,/ Ging het cederwoud door/ en dan verder tot aan de benedenloop van de rivier,/ En Kiu,Tsji/ en Tien met de zachte stem waren bij hem,/ En Kung zei, ‘We zijn nietswaardig,/ Wil je het mennen van wagens leren?/ Dan ben je pas iemand;/ Misschien moet ik paarden gaan mennen,boogschutter worden/ Of volksredenaar?’/ En Tzu-lu zei,’Ik zou de legers in orde gaan brengen,’/ En Kiu zei,’Als ik Heer van een landstreek was/ Zou ik die beter besturen dan deze.’/ En Tsji sprak, ‘Ik zou liever een kleine bergtempel hebben/ Waar de gebruiken geregeld zijn/ en men het ritueel op de juiste wijze vervult.’/ En Tien zei, met zijn hand aan de snaren van de luit/ Terwijl de tonen zacht natrilden/ nadat zijn vingers de snaren verlieten/ En klanken als rook onder de bladeren kringelden,/ En hij de tonen nog nakeek:/ ‘Het oude zwembad/ En de jongens die van planken in het water plonzen./ Of in het kreupelhout zitten en mandolines bespelen.’/ En Kung glimlachte naar allen op dezelfde wijze.’ (bladzijde 61 uit ‘Ezra Pound 15 Cantos’ vertaald en verzorgd door H.C. ten Berge) Wordt vervolgd.