met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘Zoals we zien gaat het er niet meer om een dimensie aan de twee dimensies van het doek toe te voegen,een illusie of een waarneming zonder object tot stand te brengen,die haar volmaaktheid zou bereiken door zoveel mogelijk op het empirische zien te lijken. De picturale diepte – net zoals de geschilderde hoogte en breedte – wordt er vanuit een onbekende plaats op aangebracht,zij ontkiemen op de drager. Het zien van de schilder is niet langer een blik op een buiten, een louter ‘fysisch-optische’ relatie met de wereld. De wereld bevindt zich niet langer vóór hem door middel van representatie:veeleer is het de schilder die als het ware in de dingen wordt geboren door concentratie en een tot zichzelf komen van het zichtbare. Het schilderij betrekt zich ten slotte slechts op welk dan ook van de empirische dingen op voorwaarde dat het allereerst ‘autofiguratief’ is. Het is slechts schouwspel van iets voor zover het ‘schouwspel van niets’ is,voor zover het de ‘huid van de dingen’ opensnijdt,om te laten zien hoe de dingen worden en de wereld wereld wordt. Apollinaire zei dat er in een gedicht regels zijn die niet vervaardigd lijken,die zichzelf gevormd lijken te hebben. En Henri Michaux merkte op dat de kleuren van Klee soms langzaam op het doek leken voort te vloeien en ‘op de juiste plek naar boven te komen’, zoals patina of een schimmel.'(bladzijde 48-49 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd. En nu weer Cantos 14 van Ezra Pound. ‘En die betaalde leugenaars waren;/ de bedervers,taalbedervers/ en het boevenpak dat geldzucht stelde/ Boven het plezier der zinnen;/ gekakel,een kippenren in een drukkerij,/ en het ratelen van persen,/ droog stof dat opwaait,en los papier,/ stank,zweet,lucht van vunze vijgen,/ drek,laatste beerput van het heelal,/ mysterium,zwavelzuur;/ lafhartigen dompelen knarsend/ edelgesteenten in prut,/ die zij schuimbekkend,want zonder smet,hervinden;/ sadiese moeders drijven hun dochters met grijsaards naar bed,/ zeugen vreten hun worp op,/ en hier het plakkaat:EIKON RHE,/ en hier:HET PERSONEEL WISSELT,/// smeltend als smerige was,/ druipende kaarsen,de zitvlakken zinken nog dieper,/ de smoelen zijn onder hammen verzonken;/ En in het slijk daar weer onder,/ kruiselings,voetzool aan voetzool,/ handpalm aan handpalm,de agents provocateurs/ De moordenaars van J… en C……,/ Captain W., grootste kwelgeest;/ De versteende keutel die Verres heette,/ vrome kwezel, Calvijn en St Clemens van Alexandrië!/ kakkerlakken wroeten in de stront,/ De bodem uitgeteerd,bagger geklonterd,/ vergane kontoeren,erosies./// Boven de helleput/ het reusachtige aarsgat’ (bladzijde 69 uit ‘Ezra Pound 15 Cantos’ vertaald en verzorgd door H.C. ten Berge) Wordt vervolgd.