met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘De enige geslaagde momentopnamen van een beweging zijn die welke aan deze paradoxale opstelling tegemoetkomen,wanneer bijvoorbeeld een lopende persoon op het moment wordt vastgelegd waarop zijn beide voeten de grond raakten;want dan heeft men bijna de temporele alomtegenwoordigheid van het lichaam die maakt dat de persoon de ruimte doorloopt. Het beeld maakt de beweging zichtbaar door haar innerlijke disharmonie;de positie van ieder lichaamsdeel is,juist omdat ze volgens de logica van het lichaam onverenigbaar is met die van de andere delen,van een ander tijdstip,en omdat ze alle zichtbaar blijven in de eenheid van een lichaam,is dit wat de duur begint te doorlopen. Zijn beweging is iets wat van tevoren in een of ander virtueel brandpunt tussen benen,romp,armen en hoofd wordt beraamd en pas vervolgens tot uitbarsting komt in een verandering van plaats. Waarom ziet het paard,gefotografeerd op het moment waarop het niet de grond raakt,en dus in volle beweging met zijn benen haast onder hem terug gevouwen,eruit alsof het ter plekke een sprong maakt? En waarom rennen daarentegen de paarden van Géricault op het doek,maar in een houding die een paard in galop nog nooit heeft genomen? Dat komt doordat de paarden op de ‘Derby van Epsom’ mij de greep van hun lichaam op de grond laten zien,en doordat,volgens een logica van lichaam en wereld die ik goed ken,deze grepen op de ruimte ook grepen op de duur zijn.'(bladzijde 54-55 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd. Nu verder met Cantos 20 van Ezra Pound. ‘Daar speelde hij met de bal./ Parisina aan het venster – twee duiven voor de offersteen,/ ‘E’l Marchese/ Stava per divenir pazzo/ Daarna.’ Dat was toen Troje in puin lag,/ En ze kwamen van Rome hierheen,hakten/ gaten in het graniet en richtten de steunbalken op;/ Kwamen hier aan,condit Atesten…/ ‘Vrede! Bewaar vrede, Borso.”/ En hij zei: ‘Een of andere ploert heeft ons verkocht/ (het was Ganelon)/ Zulk ivoor is niet meer te krijgen.’/ En hij lag daar op het heuvelrond onder de ceder,/ Even links van de kloof(Este spreekt hier)/ Terzijde van de top.en hij zei:/ ‘Ik heb de hoorn vernietigd,verdomme,ik heb ’t/ Gemold, het beste ivoor,olifant.’ En toen: Roland/ ‘Tant mar fustes!’/ sleepte zich voort over kiezel,/ ‘Goddomme! die knaap is de pijp uit;/ Zulk ivoor is niet meer te krijgen.’/ En ze stonden voor de poorten van Toro,las almenas,/ (Este,Nic Este opnieuw)/ Onder de borstwering/ (Epi purgo) peur de la hasle,/ En de koning zei:/ ‘God wat een vrouw!’/ ‘Mijn god wat een vrouw’ zei de koning telo regido./ ‘Zuster!’ zei Ancures, ”tis uw zuster!’/ Alfonso liet de stad aan Elvira, en Sancho eiste/ Die van haar; Toro en Zamora./ ‘Verdomde spanjool!/ Neestho,laat haar gaan…/ in de herfst.’ ‘ (bladzijde 85 uit ‘Ezra Pound 15 Cantos’ vertaald en verzorgd door H. C. ten Berge) Wordt vervolgd. Lezen,lezen en lezen en maken, maken; wat een project.