met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘De schilders hebben dat altijd geweten. Da Vinci beroept zich op een ‘schilderwetenschap’ die niet in woorden spreekt (en nog veel minder in getallen),maar in schilderwerken die op de wijze van de natuurlijke dingen in het zichtbare bestaan,en die zich toch door zulke werken ‘aan alle afstammelingen van het universum’ meedeelt. Deze stilzwijgende wetenschap die,zoals Rilke in verband met Rodin zegt,in het werk de ‘onverbroken’ vormen van de dingen onaangetast laat,komt voort uit het oog en richt zich tot het oog. We moeten het oog als het ‘venster van de ziel’ begrijpen. ‘Het oog[…]waardoor de schoonheid van het universum aan onze beschouwing wordt onthuld,is van zo’n uitnemendheid dat wie zou berusten in het verlies ervan zich van de kennis van alle werken van de natuur zou onthouden,waarvan de aanblik de ziel tevreden in de gevangenis van het lichaam houdt,dankzij de ogen die haar de oneindige verscheidenheid van de schepping tonen:wie ze verliest levert deze ziel over aan een duistere gevangenis waarin alle hoop verdwijnt om nog eens de zon,het licht van de wereld te zien.’ Het oog vervult het wonder voor de ziel dat te openen wat geen ziel is,de gelukzalige wereld van de dingen en hun god,de zon.'(bladzijde 56 uit ‘oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd. En nu verder met Cantos 20 van Ezra Pound. ‘Als Aeolus boven het bonenveld,/ Als hooi in de zon,wierookhars en saffraan,/ Als mirre zonder storax;/ Ieder voor zich in zijn kleed,als op een vlot,in/ de heimelijke springvloed;/ Voort naar de waterval,/ En dan over die katarakt,/ In de lucht,hard,de heldere vlammen,V vormig;/ Nel fuoco/ D’amore mi mise,nel fuoco d’amore mi mise…/ Geel,fel saffraan,croceo;/ En naarmate het vuur aan de hars vreet/ Krullen de lichamen om in de lucht,vatten vlam,/ ‘…Mi mise,il mio sposo novello.’/ Van de stroom in de maalstroom geschoten,/// Of volgen het water.Of zien om naar de maalstroom;/ En anderen naderen die katarakt zoals/ De ochtend uit nachtschaduw opdoemt,de lappen omhulsels/ Nu purper,oranje,/ En het blauwe water,schemerzwart beneden hen,/ stort daar in de waterval,/ Met gedruis van de zee die op het kiezel-/ strand stukslaat:/ hah hah aha thmm,thund,ah/ woh woh araha thumm,bhaa./ En van de drijvende lichamen fletsblauwe/ wierook,boven de wind violet./ Klip der lotofagoi,/ Vluchtig,uit ether gesneden./ Achterovergeleund,/ Met de zilveren spoel,/ Het kluwen,als zachte barnsteen,gespoeld,opgenomen, gedraaid./ Lotofagoi met sierlijke nagels,rustig,minachtend,’ (bladzijde 89 uit ‘Ezra Pound 15 Cantos’ vertaald en verzorgd door H.C. ten Berge) Wordt vervolgd.