met ‘Belichaamd zien en denken’. ‘Merleau-Ponty is het met Husserl eens dat betekenis tot stand gebracht wordt en dat de betekenissen van de dingen dus niet inherent aan die dingen zelf zijn. Maar volgens hem zorgt het lichaam,en niet het bewustzijn,primair voor deze betekenisconstitutie. De betekenis van iets komt allereerst tot stand in onze lichamelijke betrokkenheid bij de dingen. Alvorens de tafel voor mij een betekenis heeft als ding dat bestaat uit een houten blad met vier poten,heeft zij al een geincarneerde betekenis voor mij omdat ik mij er met mijn lichaam toe verhoud. Een tafel kan ‘onhandig’ zijn wanneer het blad te hoog is;een tafel kan meer of minder uitnodigend zijn om aan te gaan zitten. Over die onhandigheid of de mate waarin een tafel uitnodigend is,hoeven we niet na te denken:zonder een expliciete of bewuste reflectie heeft de tafel al een betekenis voor mij. Het lichaam vormt zo het uitgangspunt voor Merleau-Ponty’s fenomenologie. Zoals we voornamelijk in het tweede hoofdstuk van ‘Oog en geest’ kunnen lezen,gaat het hem niet om het biologische lichaam. Het gaat veeleer om een geincarneerd oftewel belichaamd subject,dat in zijn vroege werk nog aangeduid wordt als ‘eigen lichaam’ (corps propre) of ‘doorleefd lichaam’ (corps vecu),en nu aangeduid wordt als ‘vlees’ (la chair). Lichamelijk bestaan impliceert een dubbele bestaanswijze:door ons lichaam zijn we ziende en zichtbaar. Met ons lichaam hebben wij altijd al een bepaalde verhouding tot de wereld om ons heen en omdat dit lichaam zelf ook ruimte en tijd inneemt,behoort het zelf ook tot die wereld. Vanuit die dubbele bestaanswijze van het lichaam dat zelf ’tot de wereld behoort’ (etre au monde)en tegelijkertijd niet hetzelfde is als die wereld maar zich er altijd toe verhoudt,exploreert Merleau-Ponty de constitutie van betekenis.'(bladzijde 76-77 uit het nawoord van Jenny Slatman bij ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd.